Waarom huilen Koreanen?

In de kerk

north-korean-defector.jpg (630×445)

Ik weet het ook niet echt, hoor, het antwoord. Wel dat huilen, uitbundig huilen, een veel voorkomende expressie is (of was) in Korea. Ik woonde in Zuid-Korea in de jaren tachtig en wist niet wat me overkwam toen tijdens de kerkdienst de tijd voor gebed aanbrak. Net zoals ik gewend was in Nederland begon de predikant met voorbedes en dankzeggingen. Maar toen kwam een moment van hardop bidden. Ik verwachtte een gezamenlijk uitgesproken ‘Onze Vader’, of iets dergelijks. Maar binnen een fractie van een seconde onstond een waterval aan geluiden. Eerst nog ingehouden, murmelend, maar langzaam aanzwellend tot een, in mijn oren hysterische hoogte. Die overigens binnen enkele tellen weer verstomde na het belsignaal van de dominee.

Wat gebeurde er? Het was het geluid van honderden mensen die allemaal tegelijk hardop hun persoonlijke gebeden uitspraken. Maar niet alleen dat. Het waren letterlijk smekingen. Men huilde, sloeg zichzelf op de borst, bewoog heen weer als Joden bij de Klaagmuur. Ik was verbijsterd. Is dit Azie, waar men geacht wordt (door westerlingen) ondoorgrondelijk en stoicijns te zijn? Daar klopte in dit geval helemaal niets van. Maar wat was dit voor een verschijnsel? Was dit een gevolg van theologische opvattingen? Men voelde zich zo zondig en schuldig dat dit de enige houding mogelijk was ten opzichte van God in een directe ontmoeting? Wellicht.

Korean-Funeral-2-images.search.jpg (600×398)
Rouwkleding op een boeddhistische begrafenis
Korean-traditional-funeral-3-images.jpg (600×398)
Knielen voor het altaar uit respect voor het overleden familielid

Rouw

De tweede ervaring met dit fenomeen was ook aan het begin van ons verblijf in Busan. We woonden in een klein appartementencomplex. Op de eerste verdieping, pal onder ons, was iemand overleden. De familie verzamelde zich. Dagenlang bivakeerden zij in de flat. Gekleed in de rouwkleding van een kennelijk boeddhistische familie. Over het kostuum droegen de mannen een hennepmantel en een soort hoge hoed van hetzelfde materiaal. Men hing wat rond. In de overdekte ruimte onder de eerste verdieping werd gerookt, veel gedronken en gewacht.

De begrafenis

De begrafenisdag brak aan. Op de binnenplaats werd een altaar opgericht, zoals op de foto. Met op het altaar een grote afbeelding van de overledene. De mannen en vrouwen bogen diep en de stoet vertrok richting de begraafplaats. Uren later hoor ik een hartverscheurend gehuil en geschreeuw. Wat is er in vredesnaam aan de hand? Op het balkon zie ik de begrafenisstoet terugkeren. Volkomen hysterisch, schor huilend, schuddend, bijna flauwvallend, elkaar ondersteunend nadert men de flat. Wat een vertoon. Later begrijp ik dat dit een teken van diep respect is voor de overleden vader of moeder. Hoe harder men huilt des te groter het respect.

Tranen en respect. Daar zit dus een link. Respect tonen door als het ware op commando te huilen. Hoe harder hoe beter. Ons volkomen vreemd. Hoe minder vertoon van emotie hoe beter immers? Wij zeggen dan al gauw ‘theater’. Superieur als we ons meestal voelen.

De burgeroorlog

Maar een tweede reden achter de tranen in de kerk is (of was) er volgens mij ook. In de jaren tachtig was de Koreaanse oorlog (1950 -1953) relatief gezien nog niet zo lang geleden. We hebben het dan over een periode van dertig jaar na de wapenstilstand. Nu ik ouder ben realiseer ik me des te meer hoe kort dertig jaren eigenlijk zijn. In de jaren van de oorlog zijn honderdduizenden Noordkoreanen gevlucht voor het communisme, naar het zuiden. Met achterlating van vaders, moeders, oma’s en opa’s, broers en zussen, kinderen, kleinkinderen. Zelfs vrouw of man. Gevlucht om in leven te blijven. Met niets. In bittere armoede weer een leven moeten opbouwen. En nooit meer je geliefden kunnen zien. Of spreken of schrijven. Niets.

Dan komen er ook tranen wanneer je mag bidden en je nood mag klagen. En hoeveel van de mensen die om mij heen zaten in die vroege jaren tachtig hadden geliefden op die manier verloren? Ik weet het niet. Men sprak er niet veel over. Maar ik weet zeker dat de tranen om die verloren liefdes zich mengden met de tranen van respect en zondebesef. En in Gods liefde vond men gelukkig diepe troost.

De massale huilpartijen op televisie die wij soms zien na het overlijden van een leider in Noord-Korea zijn natuurlijk ‘gedwongen’. Wee degene die niet treurt om de leider. Die toont immers geen respect, heeft diegene niet hoog geacht, niet lief gehad. Hoe harder en hartstochtelijker men snikt des te beter. Bevreemdend voor ons. Gedwongen voor de meesten daar, maar niet zo vreemd als voor ons. Het hoort ergens bij de oude tradities van het land. En wie weet biedt het gelegenheid stiekum wat tranen te storten om alle ellende die al decennia heerst in dat mooie, maar zo wreed verdrukte land.

The Great Stink

The Great Stink

Het is de naam voor een periode in 19e eeuws Londen.  De stank die de Thames verspreidde was zo intens en ondragelijk dat het gemeentebestuur eindelijk besloot dat het genoeg was. Parlementariers konden niet meer werken in het parlementsgebouw aan de Thames, ondanks natte lakens met chloor voor het raam en karrevrachten met kalk en kalkchloor die gedumpt werden in het water.  Het water in de rivier was verandert in een onafzienbare, stilstaande prut, derrie, zeg maar vloeibare kak…

In Duitsland had ene von Pettenkofer halverwege de eeuw een berekening gemaakt dat een mens per dag drie pond ontlasting produceert. In de stad Munchen woonden rond 100.000 inwonders. Dit keer drie pond en tel uit je winst…Per dag! Waar bleef al die smurrie? Volgens de schrijver werden er per dag 10 karrenvrachten afgevoerd en de rest…ja, waar bleef de rest? En de mest van dieren en ‘de menigte van vuiligheden en rottende delen van allerlei aard?’ Nou, in London lag het in de Thames blijkbaar.

Ik las dit verfrissende stukje proza in een boek van Auke van der Woud, Koninkrijk van sloppen, Achterbuurten en Vuil in de 19e eeuw.(o.a. bldz. 269) Een fascinerend boek waar af en toe je maag van omdraait. Veel van de geschiedschrijving over de 19e eeuw is gedaan vanuit het perspectief van de gegoeden. Volgens de auteur slechts 3 to 5 % van de bevolking toen. Dan was er een helft die tot de zogenaamde middenklasse behoorde (ook weer onderverdeeld in hoog, midden en laag) en de andere helft behoorde vervolgens tot de lage klasse. Eveneens onderverdeeld. Een kwart daarvan behoorde  tot de  aller- allerarmsten.

We hebben het over de eerste helft van de 19e eeuw. Nederland telt zo’n vijf miljoen inwoners.  Twee miljoen mensen konden het ‘redelijk’ redden, maar zonder vetpot. Nog eens twee miljoen konden het net, net niet of helemaal niet redden, het werkvolk, het plebs. En een elite groepje van rijken. Die daar niet wakker van lag. Nederland was nog sterk een standenmaatschappij. Gelukkig kwamen er meer en meer protesten tegen de schrijnende armoede van velen. Als er al een idyllisch beeld bestaat door kunst of literatuur dan gaat het over de levens van wellicht 150 tot 200 duizend mensen. Zij bouwden de mooie huizen, droegen de elegante mode, schreven de gedichten en hadden voldoende tijd en geld om over andere dingen na te denken dan overleven.

865da19156f139542f831b35ec1de958.jpg (1386×842)

Ik ben gaan lezen over de 19e eeuw in verband met het bestuderen van mijn familiegeschiedenis. Die gaat (aan beide kanten) veel verder terug dan de 19e eeuw, maar ik moet ergens beginnen. En omdat mijn familie (aan beide zijden) zeker niet in de 19e eeuw tot de happy few behoorde, intrigeert het me mateloos om te weten hoe het leven van deze mensen er dan uitzag van dag tot dag.

Van het boek van Van der Woud wordt een mens niet vrolijk. Wat een armoede. Wat een vunzigheid. Wat een tragiek in het sterven van zoveel mensen (kinderen en volwassenen) als gevolg van de slechte gezondheidszorg en een totaal gebrek aan arbeids- of voedselveiligheid. De Keuringsdienst van Waarde zou overuren gedraaid hebben. Van overheidswege was er weinig tot niets geregeld, uit angst en aversie voor regelgeving. Blijkbaar stond de samenleving in de 18e eeuw bol van de wetjes en regels en was men daarom uit reactie wars van elke vorm van centraal bestuur geworden. Daarbij hing men de gedachte aan dat armoede een soort natuurwet was. Alleen de kerken konden voor enige verlichting zorgen.

 

Ik lees in de huwelijksacte van mijn betovergrootvader Jan van Katwijk dat hij wegens ‘ ‘behoeftige omstandigheden’  is vrijgesteld van het betalen van leges voor de ondertrouw. Bij zijn huwelijk met Gerritje van der Bruggen in 1830, op twintigjarige leeftijd, wordt het eerste kind ge-echt. Hun Maria was al geboren voor er blijkbaar gelegenheid kwam om te trouwen. Zijn vader Pieter stierf toen Jan zes was. Dat moet indertijd een ramp geweest zijn. Als touwslagersknecht verdiende je een klein loon. En van pensioenen had men niet gehoord nog. Zeer waarschijnlijk leefde zijn moeder van de bedeling,  wat verklaart waarom hij in zulke armelijke omstandigheden verkeerde. Hij woonde aan De Baan, een van de sloppen en stegen van Schiedam. In het boek van van der Woud lees ik over de leefomstandigheden in die woningen. Vaak niet meer dan 1 kamer, met in de hoek een ‘stilletje’, een ton voor de behoeftes. 1 kamer voor het hele gezin,  dat in zijn geval zich uitbreidde tot twaalf kinderen die voor zover in kan nagaan allemaal in leven bleven.

verklaringvarmoedejvk

Dat was voor die tijd ongebruikelijk, want de kindersterfte lag op 30%. Een sterk geslacht dus. Deze Jan van Katwijk, die in 1828 te arm is om de leges voor zijn trouwakte te betalen en in behoeftige omstandigheden verkeert, krijgt uiteindelijk een kleinzoon Jan (1856-1956) die zal leven tot hij bijna 100 is! En uiteindelijk een aantal winkels in het centrum van Schiedam heeft aan het Broersveld. Glas(zetters)- en verfwinkels. Als kind zag ik ze nog rijden: wagens met de naam Van Katwijk Schildersbedrijf. Maar de zaken zijn lang geleden verkocht. Mijn overgrootvader is in betrekkelijk miserabele omstandigheden overleden in 1956. Zijn vader was de ververij ingegaan en dat was een gunstige keuze  voor de van Katwijk-familie. Ik begrijp uit het boek van Van der Woud dat ‘upward mobility’ uitzonderlijk was voor de Tweede Wereldoorlog. Eens een dubbeltje….

Wel is het zo dat een voorvader in de 18e eeuw lid was van het Lucasgilde in Schiedam. Het gilde dat  zich daar specifiek bezig hield met alles wat met glas en verf te maken had. Ergens ligt er dus een vroege link tussen die voorvader van Katwijk en Jacob die weer die business inging. Een spoor om verder te onderzoeken. Glas is in de 19e eeuw van groot belang in de stad Schiedam vanwege de jeneverindudtrie. Glazen flessen en zo! 

Onder andere n.a.v Koninkrijk van Sloppen, Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw.
Auteur: Auke van der Woud
Uitgeverij: Bert Bakker
ISBN: 978 90 351 3597 0

 

Familie-archief en de moeite met opruimen

Familie
Ik verzamel. Foto’s, knipsels, papiertjes, het maakt niet uit, als het ook maar iets met de familie te maken heeft stop ik het in de desbetreffende map met de familienaam waaronder het bewaard moet worden. Ik heb inmiddels 12 mappen met familienamen in beide richtingen. Nu raken die mappen regelmatig vol en dwing ik mezelf er weer eens doorheen te gaan. Een mens kan immers niet ALLES bewaren. Veel aantekeningen heb ik op losse papiertjes staan en daar word ik zo nu en dan gek van. Maar op ieder papiertje staat naast dubbele informatie ook net weer iets unieks. Papiertje nog maar even bewaren. Terug in de map dus.

Opschonen

Gisteren had ik een opschoonbui. Ik ben langzamerhand bezig feiten en informatie op te slaan op de pc en foto’s aan het scannen. Een project dat zo verslavend is wanneer ik daar een keer mee bezig ben, dat ik het soms uitstel om verder te gaan. Om te voorkomen dat ik niet weer, uuuuuren later, uit een soort roes ontwaak. Maar goed, met het oog op dat project nam ik een paar mappen terhand om die te ontdoen van wellicht onnodige en/of dubbele paperassen en foto’s.

Ik startte met de map van mijn moeder, of beter gezegd met die van haar familienaam, de familie van Katwijk, de dikste map. Opruimen is, net als genealogie, een gevaarlijke bezigheid, zoals iedereen die het weleens doet zal weten. Ieder ding dat door je handen gaat houdt het risico in zich dat je er tenminste een uur mee bezig kunt zijn. Of een hele dag. En dan denk je na al die vervlogen uren, waar was ik nu ook weer mee begonnen?

Ik besloot de rouwpost die mijn moeder (mijn vader was jaren daarvoor al

Co van Katwijk, 19/10/1997

overleden) ontvangen had na het sterven van mijn oudste zus in 1992 weg te doen. Maar eerst toch nog (even) door te lezen. Wie weet zat er nog iets bij, informatie of zo, over haar. Mijn zus pleegde zelfmoord, al 25 jaar geleden en nog steeds houd me dat bij tijd en wijle bezig. Dus die brieven wilde ik zeker bekijken. De meeste kon ik na vlugge lezing in de papiermand gooien. Mooie woorden, pogingen tot troost, maar niet heel persoonlijk.  Sommige heb ik echter bewaard. Brieven van geschokte, verdrietige mensen met wie ik zelf geen of weinig contact heb of had, maar die mijn zus kenden.  

Een oud-leerling, een studiegenoot.  Wellicht kunnen ze me nog eens wat over mijn zus vertellen, zo redeneerde ik; ik heb er hier al eerder een blog over geschreven. Inmiddels 20 jaar ouder dan zij ooit geworden is, was en blijf ik haar acht jaar jongere, ‘ kleine’ zusje. Zij had al een heel leven achter de rug toen ik kwam kijken, bij wijze van spreken. En van dat leven weet ik tot op heden (te) weinig af.

Er waren een paar uur voorbij gegaan. Tijd voor een pauze. Voor mijn gevoel had ik een lange, verre reis gemaakt. Ik moest nodig landen in het hier en heden. Steeds weer een vreemde ervaring  hoe je zo in gedachten tussen de tijden door kunt bewegen, als een vlinder die rondfladdert in een vlinderstruik.  Ouder en jonger, levenden en gestorvenen, gestorven bekenden  en levende vreemden die vrienden waren. Ik moest een momentje in het heden een boterham eten.

Een oud adressenboekje

adresboekje Ma

’s Middags verder. Volgende item: oud adresboekje van mijn moeder. Foeilelijk ding, zoals mijn moeder meestal eerder nuttige (goedkope) dan mooie dingen voor dat soort zaken had. Weg ermee! Toch even kijken. Ze had de gewoonte (ik heb het van haar!) in alles aantekeningen te maken, gewoon op elk papieren oppervlak dat op dat moment voorhanden was. Wie weet vind ik iets unieks. Slecht plan. Bladzijde voor bladzijde begint zich een heel leven voor me af tekenen. Dat van haar, mijn vader en mezelf, broers en zussen. De adressen van  vrienden en familie, in een stevig, helder handschrift genoteerd. Bij verhuizingen doorgehaald en iets minder duidelijk ernaast of eronder gekrabbeld.

Ik herken de namen van vele vrienden van vroeger. De feestjes en bezoeken beginnen zich als een film in mijn hoofd af te spelen. Ik hoor het geroezemoes en gelach en ruik de rook. Ik vond het gezellig als er mensen kwamen. Er was lekkers, limonade, zoutjes. Alle dames puften Stuyvesant en de heren echte sigaretten. De jenevertjes, de advocaatjes. Ze genoten ervan. Mijn vader dronk graag een borreltje. Mijn moeder niet. Kon er niet tegen en begon na 1 advocaatje al woorden om te draaien. Wat de feestvreugde alleen maar verhoogde.

Ik zie bij de naam van een goeie vriendin van mijn moeder de keuken weer voor me waarin ze samen stonden te smoezen. ‘Kun je het zien?’, vroeg de vriendin bezorgd, alsof ze zich schaamde. ‘Welnee joh’, zei mijn moeder ‘hou je tasje ervoor.’ Verwend kind als ik was rustte ik niet totdat mijn moeder me vertelde wat niet gezien mocht worden. Wist ik veel. ‘Ze krijgt een baby’, fluisterde mijn moeder uiteindelijk, niet bestand tegen mijn gezeur.  Ik was stomverbaasd. Dat was toch juist fijn had ik altijd geleerd. Ik had geen idee van hoe zwaar een groot gezin kon zijn voor vrouwen; van de relatieproblemen van het stel. Nog minder van de verwarring die de aankondiging van mijn eigen komst, zeven of acht jaar daarvoor, had gezaaid. Op een vijfde kind was niet meer gerekend in feite. 

Werden er diepere gesprekken gevoerd op de feestjes en verjaardagsavonden? Ik kan het me niet goed herinneren. Maar ik was een kind dus zal dat niet zo opgevangen hebben. Er was natuurlijk altijd een mannen-en een vrouwenhoek. Men kende elkaar allemaal van de kerk, dus de wortels gingen diep. Van de familie was niet iedereen van dezelfde kerk. Dat lag gevoelig, dus lette men op de woorden. 

Alle adressen van broers en zussen zijn doorgestreept. Op een paar na. Die leefden nog in mijn moeders tijd, maar zijn nu ook overleden. Zwagers en schoonzussen, van beide kanten zijn ze er niet meer. Een hele generatie mensen samengebald in een onooglijk NafNaf adressenboekje met een kartonnen kaft. Metafoor voor onze vergankelijkheid.

En verder

Ga ik het bewaren of doe ik het weg? Eerst moet ik nog wat andere dingen bekijken. De agenda van mijn zus uit het jaar 1992. En het gastenboek wat ik had aangeschaft voor mijn moeder. Toen ze begon te dementeren en vaak zei dat er nooit iemand langs kwam,  zouden we in het boek opschrijven wie en wanneer bij haar langs was geweest. Ze ging het echter gebruiken als een soort dagboek met berichten aan mij, hoe het met haar ging. heel ontroerend. Na 10 jaar wil ik het weer eens lezen.
Daar heb ik echt een nieuwe dag voor nodig. Ik ben moe en stap uit mijn tijdcapsule.
Heb ik nog dingen opgeruimd? Jazeker.

Nou, eerlijk gezegd, beter georganiseerd. Want weggooien, je weet maar nooit of je er spijt van krijgt…:)

Ting en Rotjeknor

We zouden nog eens een dansvoorstelling ‘doen’, hadden echtgenoot en ik afgesproken. Altijd een beetje zoeken, want voor je het weet kosten de kaartjes meer dan ik in een maand verdien aan Nederlandse les geven. Ooit een Podiumkaart gekregen, maar altijd wanneer je iets hebt uitgekozen wat leuk lijkt kun je niet online reserveren…een must, want pas aan de kassa betalen is te onzeker. Zit je op de achterste rij, achter een paal. Of is alles uitverkocht. Niet handig van zo’n kaart dus.

Maar goed, ik las over Scapino en dacht: dat lijkt me leuk. Ik was al tijden niet meer in Rotterdam geweest, dus de combi van een middag ronddwalen en ’s avonds een voorstelling zien was snel gemaakt.

Toen we Rotterdam inreden kwamen de herinneringen naar boven. We reden door naar de buurt van onze eerste gezamenlijke woonplek, de Boezemsingel. De oude panden waren er niet meer, dat wisten we. Ze waren al bouwvallig in de jaren ’70. We huurden een zolderverdieping indertijd. Nu niet meer voor te stellen, maar de douche ging de eerste dag al stuk en we deden de afwas in de wasbak, want een keuken zat er ook niet bij. Er stond een kastje op de overloop met een gasstel. De eerste maanden van ons huwelijk hebben we daar gekampeerd, zeg maar. We hebben drie keer rond gereden om toch weer enigszins een idee te krijgen van de buurt. Echtgenoot wist nog dat we vanuit ons zolderraam uitzicht hadden op de theologische opleiding van de Gereformeerde Gemeente. (Zoiets vergeet je immers niet…) Die zit daar nog steeds, dus vandaaruit konden we een reconstructie maken. De buurt is nu zeer exotisch geworden.

In het centrum liepen we over de Lijnbaan, langs de oude V&D, waar ik mijn eerste kookboek kocht, via de (mooie) Koopgoot, richting de Markthal, een fantastische aanwinst voor Rotterdam. Maar eerst dronken we koffie op het Stadhuisplein, vlakbij het verdwenen Steakhouse, waar we onze eerste ruzie hadden. Alles zag er daar zo aftands en bouwvallig uit! Dan heeft ons huwelijk de tand des tijds beter doorstaan, concludeerden we blij.

Natuurlijk het nieuwe station bewonderd. Wat een vooruitgang. Ik kan me niet herinneren in Rotterdam geweest te zijn in de laatste 40 jaar zonder dat er ergens in die omgeving niet een enorme verbouwing gaande was.

grijze dag, grijze foto
grijze dag, grijze foto van het station
Plafond Markthal
Plafond Markthal

En toen, na in de Markthal bij Jamie’s gegeten te hebben (matig…) naar Tinto in de Ferro Dome. Toen ik af en toe in de stad ‘bouwvallig’ dacht,  wist ik nog niet waar ik

Ferro Dome, Rotterdam
Ferro Dome, Rotterdam

later terecht zou komen. De meest desolate omgeving ooit! Een oud industrieterrein met afgestoten, lege opslagtanks en fabrieken. Zo lelijk dat het weer mooi werd. In een van die fabrieken organiseerde Scapino haar jubileumvoorstelling. Zeventig jaar. Met zg. locatietheater/dans /circus. In samenwerking met de Nits en Codarts Circus Arts. We verwachtten een soort Cirque Soleil, maar dan kleinschaliger en meer experimenteel.

Het was spectaculair. Een club fantastische dansers, musici en acrobaten. De muziek van de Nits deed me wat aan die van Bob Dylan denken. Pop-achtig en gevoelig. Een ontdekking voor me. Muziek waar de dans wonderlijk bij paste. Wat betreft de dans, ik heb weinig verstand van choreografie en meen dat er bij moderne dans nooit veel duiding mogelijk is en dat het knap, maar nogal rommelig plaatsvindt. Dat is modern, denk ik dan. Toch bleek dat een punt van kritiek te zijn in de recensies van enkele kranten. Hoe dan ook, de prestaties waren ongelooflijk. Wat wordt er keihard gewerkt door deze mensen en wat hebben ze een, naar het lijkt, perfecte beheersing over hun lichamen. Iedere beweging is doordacht. Hoekig of vloeiend, altijd indrukwekkend.

Het was een gedenkwaardig dagje uit.

Nog een video van de Nits met Kiteman als voorbeeld van de muziek.

Loes op het strand

loesheaundai
Deze foto vond ik (eindelijk weer) terug bij het opruimen van papieren die al máánden op mijn bureau lagen. Het is een fantastische momentopname uit 1986. Plaats: Zuid Korea, Busan, Haeundae strand. Het strand was toen nog redelijk ongerept en de boulevard nog niet zo dicht bebouwd als nu.  Heel in de verte zie je het hotel dat wij liefhadden omdat beneden een winkel was waar je Duits zuurdesembrood kon kopen. We reden wel een uur door de stad soms om een voorraadje brood te halen. Er was toen nog slechts plakbrood verkrijgbaar bij de bakkers, wit brood dat zich tot levensbedreigende cementballetjes vormde als de kleintjes erop sabbelden. We woonden in Busan (nieuwste spelling) van 1980 tot 1988, in verband met het werk van echtgenoot. Een mooie tijd, met uiteraard zijn ups en downs. Maar het leven in een andere cultuur, het leren van een totaal onbekende taal was heel uitdagend op een (meestal) positieve manier.

Op de foto sta ik niet zelf, maar mijn zus Loes. Ze is zes jaar later overleden door een zelfgekozen dood, dus deze foto is me heel dierbaar. Ze is hier zo blij en vrolijk dat ik me haast niet kan voorstellen dat het zes jaar later toch nog zo fout kon gaan. Loes logeerde bij ons indertijd en had haar verblijf verlengd omdat ik in het ziekenhuis terecht kwam met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Ik heb hier over dat verblijf geschreven en over hoe Loes mij  toen (Hollandse Pot in Korea) verzorgde en wat dat voor me betekende.

Ik vind deze foto zo leuk omdat alle vier de kinderen erop staan, met de paraplu’s als bescherming tegen de regen. Loes houdt ze alle drie vast, wat klopte met haar rol van verzorgende voor mijn kinderen. Ze genoot daarvan. En ik had er rust door ondanks het gemis. En het is altijd weer heerlijk om een foto te zien die me herinnert aan de goeie tijden van mijn grote zus, voordat ze zo de weg kwijt raakte!

hae.jpg (280×333)

Wie overigens mocht denken dat Haeundae een idyllisch strand is op een vergeten plekje….zie de foto! Anno nu.

De foto van het strand hierboven, met de papraplu’s, is genomen tijdens ‘zangmachul’, het regenseizoen (van midden juni tot eind augustus). Wij zijn verstokte strandgangers, zeker als de temperatuur rond de 30 gr. is. Met grijze luchten en een hoge luchtvochtigheid (soms wel 80/90%) is de zee het meest verfrissende wat je je kunt voorstellen!

Poetsmijmeringen

Vanmorgen was ik aan het poetsen. Dat gaat bij mij een beetje als in het (schitterende) gedicht over het voorjaar van Vasalis. Vooral de laatste regels bedoel ik dan. Wissel het woord Lente in voor Schoonmaken en je hebt een idee van hoe ik bezig ben. Het is een storm die losbarst.

Voorjaar

Het licht vlaagt over ’t land in stooten
wekkend het kort en straf geflonker
der blauwe wind-gefronste sloten;
het gras gloeit op, dooft uit, is donker.
Twee lamm’ren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in ’t gras…
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht droomen is, maar hevig groeien,
schoon hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.

Lang denk ik, morgen ga ik echt schoonmaken. Ik haal dan voor vandaag maar weer voor de zoveelste keer een snelle doek over de WC-bril en veeg met een vochtig WC-papiertje de vlokken stof van de grond. Met m’n stoffer en blik veeg ik de keukenvloer en met een oud gescheurd t-shirt om mijn rubberen vloerveger verzamel ik de stofnesten op het laminaat van de slaapkamers. Klaar. Voor het oog alles netjes.

Voor mijn gevoel echter niet. Ik ben tenslotte opgegroeid met een dweilende juffrouw Boenders, onze werkster (ja, dat was echt haar naam!). Een dagelijks stoffende en wekelijks ramenzemende, koperpoetsende, bleekmiddel verspreidende, zeer regelmatig stofzuigende en tapijten kloppende moeder. Dat gaat in je DNA zitten, geloof ik. Schoon is voor altijd verbonden met ‘glans’. Ramen, badkamertegels, keukenkastjes, houten meubels die het licht weerkaatsen als spiegels. En de geur van bleek, koperpoets en Vim.

Maar ik trap er niet meer in! Vanmorgen was ik me weliswaar hartstochtelijk in het zweet aan het poetsen, maar ik ken mijn grenzen langzamerhand.  Ik dacht terug aan een periode rond mijn veertigste, toen ik een ernstige burnout had en moest leren inzien wat daar de aanleiding toe was geweest. Ik weet nog zo goed dat ik worstelde met mijn identiteit. Wie ben ik nou eigenlijk? Een serieuze zoektocht. Maar het komische was (dat denk ik nu, toen niet natuurlijk) dat ik die hele verwarrende en bij tijden beangstigende zoektocht samenvatte met de volgende ‘wanhopige’ woorden: Ik weet niet eens of ik nou wel of niet netjes ben! Zo diep zat dat ‘schoon-zijn’ blijkbaar. De therapeute glimlachte en zei heel bemoedigend: Da’s een goed teken! Je kunt beter maar onzeker zijn dan dat je precies denkt te weten wie je bent. Veel gezonder! Sindsdien geloof ik heilig in het nut van ‘professionals’.

Inmiddels weet ik wel zeker dat het schoon-zijn gen ook in mij schuilt. Ik ben er enigszins mee behept, zeg maar. Mijn moeder was netjes en schoon, maar meer op een ‘voor het oog’ wijze. Niet obsessief. Mijn vader was schoon, netjes, en dat zélfs waar geen mensenoog kon schouwen. Alles moest georganiseerd, gestructureerd, schoon en netjes zijn. Huis, tuin, kantoor en ook op zichzelf was hij zeer schoon (dat was heel fijn, hij rook altijd heel lekker…). Het gevolg was dat hij eigenlijk nooit klaar was. Het is een soort ‘afwijking’ die in zijn DNA zat en dat hij heeft doorgegeven. Als ik ergens aan begin kan ik maar moeilijk stoppen. Ik zie het bij andere leden van de familie ook. De een heeft het met tuinieren, de ander met projecten achter de PC, ik heb het met Netflix haha! Het kán goed van pas komen, maar kan ook tot stress leiden.

Ik heb geleerd mijn standaard te verlagen. Niet alles hoeft te glimmen, en dan ligt er maar wat rommel op de vloer. So what! Ik heb vandaag me uitgesloofd, maar hoe mijn moeder ooit een heel huis kon doen in één dag? Ik heb naast het schoon-zijn gen ook andere genen blijkbaar. Eén ervan is dat ik ook graag luier, met mijn voeten op de bank en Netflix aan. Hmmm, daar moet ik wel mee leren doseren…

In de pré-Netflix periode schreef ik een blog over hetzelfde onderwerp. Je kunt die hier lezen

 

 

Arirang en adoptie

Onze Koreaanse dochter  is sinds een paar jaar actief in Arirang, een vereniging van geadopteerde Koreaanse ‘kinderen’, nu allemaal volwassen (onze dochter is inmiddels 39!). De internationale adoptie is eigenlijk met hen gestart. Ik lees op de website van Andere Tijden dat de oorlog in Korea (1950-1952) de directe aanleiding was tot het ‘redden’ van vele wezen of verstoten kinderen daar.

In Korea werden kinderen, geboren uit een Koreaanse moeder en een  blanke of zwarte Amerikaanse soldaat (gestationeerd in Zuid Korea vanwege de oorlog), verstoten.  Niet alleen in de vijftiger jaren, ook in de jaren tachtig, toen wij er woonden merkte je nog heel duidelijk  dat er een taboe lag op het mengen van rassen. Korea is lang geïsoleerd geweest van de rest van de wereld en dat heeft ertoe geleid dat het land uiterst homogeen was en is. Er zijn altijd wel immigranten geweest, maar dat waren overwegend andere Aziaten. Chinezen en Japanners bijvoorbeeld. En die leven op zichzelf. Niet snel zul je een relatie zien tussen de verschillende nationaliteiten.

De schrijver Jan den Hartog en zijn vrouw waren de eersten die twee kinderen vanuit Korea adopteerden. Zij waren zeer bewogen met het lot van de verstoten kinderen  na de burgeroorlog daar, aan het begin van de jaren vijftig. Zij lobbyden in Nederland om meer kinderen geadopteerd te krijgen. Internationale adoptie was toen nog een onbekend fenomeen. Maar de behoefte aan adoptiekinderen was toegenomen door het gebruik van de pil. Er waren daardoor minder ongewenste zwangerschappen, en als gevolg minder babies die ter adoptie werden aangeboden.

In de jaren zestig werd  met groot idealisme begonnen om kinderen vanuit Zuid Korea naar Nederland te halen. Het was een vorm van ontwikkelingswerk bijna. De kinderen die in eigen land geen kansen hadden, werden naar hier gehaald om ze een beter leven te bezorgen. In de jaren zeventig was het een heel normaal beeld: gezinnen met één of twee buitenlandse kinderen. Toen ook al uit andere landen, behalve Zuid-Korea. Het sprak mij ook erg aan. Zo gaf je kansloze kinderen een nieuwe kans op een goed leven.

Er werd nog heel weinig nagedacht over de vraag in hoeverre je er goed aan doet een kind uit de eigen, sociaal culturele omgeving weg te halen. Een baby is een onbeschreven blad, dus die is nog helemaal te vormen, was de gedachte. Maar de buitenkant veranderde niet. Het Aziatische, Afrikaanse of Colombiaanse uiterlijk bleef zichtbaar. En niet alle kinderen kwamen als baby. Bij het opgroeien ervoeren de kinderen vaak een leegte in hun leven. Op wie leken ze? Waar kwamen hun karaktertrekken vandaan?

Na verloop van tijd ging blijken dat adoptie niet zo eenvoudig was als het leek. Bij de vereniging Arirang, die ik hierboven noemde, vertellen de leden allemaal een eigen verhaal. Sommigen voelen zich thuis, aangepast en tevreden. Anderen ervaren een gemis en zijn op zoek, naar familie, naar identiteit, naar wortels. Velen gingen door moeilijke periodes. Rebels of depressief.

Zelf adopteerden wij onze dochter terwijl we in Zuid-Korea woonden, in de jaren tachtig. We leerden haar kennen in een weeshuis/revalidatiecentrum waar een Nederlandse vriendin werkte. Zij bracht ons in contact met elkaar. Onze dochter was toen 6 jaar. Gevonden op straat, ruim een jaar daarvoor. Een veel voorkomend verschijnsel in die tijd. Kinderen met een lichamelijke of verstandelijke handicap werden als een schande gezien en vaak afgestaan of achtergelaten. In bussations of andere drukke plekken. In de hoop dat ze gevonden zouden worden en meegenomen naar een weeshuis om wellicht naar het buitenland geadopteerd te worden. In de jaren tachtig was er nog veel armoede in het land. En iedere afwijking in het kind werd toegeschreven aan de moeder. Het was haar schuld. In de Confuciaanse maatschappij hoort een vrouw haar man een gezonde zoon te schenken. Zodat de generaties elkaar op gepaste wijze mogen opvolgen en vereren. En zo niet, dan bleef de vrouw in gebreke.

Een wreed lot dus, voor de vele kinderen met polio, CP (spastisch), downsyndroom enzovoort. We zagen de kinderen en volwassenen bedelen op straat, soms op heel vernederende wijze. Dat deed in ons de wens  groeien om te helpen. Iets te doen. Ons oude verlangen te adopteren en het nieuwe verlangen iets te doen om het lot van al die gehandicapte medemensen op straat te verbeteren, kwamen eigenlijk samen toen we het meisje ontmoetten, dat onze dochte zou worden. Door CP kon ze moeilijk lopen. Waarschijnlijk om die reden was ze achtergelaten in een drukke straat en door de politie naar het weeshuis in Masan gebracht. Getraumatiseerd had ze een jaar niets gezegd, tot ze langzaamaan zich thuis ging voelen en veilig. Veel meer dan naam en leeftijd vertelde ze aanvankelijk niet.

Toen wij haar ontmoetten was ze een vrolijk meisje geworden, verknocht aan haar Amerikaanse ergotherapeut en zeer bereidwillig om af en toe met ons mee naar huis te gaan. We hadden toen drie kinderen van wie de jongste 2 was en de oudste 8 jaar. Niet een makkelijke startsituatie voor haar, zo’n bestaand gezin waar jij dan in moet gaan passen. School was in het Nederlands, thuis werd Engels gesproken en met de vriendjes op straat weer Koreaans of Nederlands. Ga dan je talen maar eens leren….

Wordt vervolgd.

 

De ingewikkeldheid van het familieleven

Onlangs heb ik een avondlang gesprekken gehad met sommige siblings (daar hebben wij helaas geen woord voor in het Nederlands, broers en zussen) over onze jeugd. Wat ging er goed, wat ging er fout? Hoe heeft het ons beïnvloed? Wat speelt er nog nu in ons leven? Hoe kijken we aan tegen onze vader en moeder? Er is altijd zoveel te bespreken. Wij waren met vijf kinderen en hebben allemaal onze eigen herinneringen en ervaringen.

Wanneer je als kind opgroeit met een driftige vader (of sibling) laat dat sporen na. Drift is namelijk onvoorspelbaar en onberekenbaar. Voor kinderen een factor van betekenis. Vooral in het ontwikkelen van een gevoel van veiligheid. Tegenover mijn driftige vader, stond mijn vredelievende en conflictmijdende moeder, die onder iedere woordenwisseling leed. Grotere tegenstelling kun je je niet voorstellen.

Mijn vader’s drift kwam, denk ik,  vaak voort uit onmacht. Wat hij wilde, was wat hij als ‘normaal’ ervoer. Wat hij belangrijk vond, maar waar hij geen woorden aan kon geven. Je gaat twee keer naar de kerk. Punt. We eten ś zondags om half negen ontbijt, dus moet je er om half acht uit. Punt. Je gaat naar catechisatie, proefwerk of niet. Punt.

In mijn herinnering slikten mijn broers en zussen niets voor zoete koek. Het was de beruchte generatielkloof die in de jaren zestig voor zo ontzettend veel onbegrip en wrijving zorgde tussen de generaties. Ik kwam net kijken (1955) dus was meer toeschouwer dan participant.

Terugkijkend, nu zelf ouder en wijzer (?) begrijp ik zoveel beter hoe vervreemdend alles geweest moet zijn voor mijn ouders. Zelf van de vooroorlogse generatie die geleerd had ouders niet te bekritiseren en te bevragen, kregen ze te maken met kinderen die opstandig waren, niet alles zomaar slikten en die het waarom wilden weten van iedere handeling of beslissing.

Iets van die ‘eigenwilligheid’ was mijn vader niet vreemd geweest in zijn eigen jonge jaren. Hij vertelde altijd met glinsterende ogen hoe hij zijn ouders te slim af was door in plaats van naar catechisatie (of iets dergelijks) naar dansles te gaan. Tot mijn grootvader hem een keer volgde (met een hoed diep over de ogen) en hem opwachtte bij het einde van de les…Maar hij erkende dat hij betrapt was en accepteerde de sancties. En dat was nu het verschil met de jaren zestig. Het gezag van ouders was niet langer vanzelfsprekend.

Mijn vader zei altijd dat mijn moeder hem op het rechte pad van kerk en geloof had teruggebracht. Hoewel hij altijd wel klaar stond voor een dansje met één van ons. Maar toch. Als het over het waarom van de dingen ging, gaf hij niet thuis. Vooral als hij voelde dat met die vraag ook zijn gezag werd aangetast, door de toon waarop die vraag dan gesteld werd. Stapje terug, de boel laten kalmeren en er dan nog eens over doorpraten was er niet bij. Er ontstond direct een aanvaring. ‘Omdat ik het zeg!’, was de standaard uitdrukking waarmee hij mijn broers en één van de zussen op de kast kreeg. Wóest was mijn oudste zus toen mijn vader bij mij de nagellak wegschrapte van mijn arme nageltjes, met een aardappelschilmesje. In mijn onschuld (ik was 6?) had ik die met mijn buurmeisje erop gekalkt. Het hoorde niet. Punt. Het was ordinair. Punt.

Mijn oudste broer en zus waren negen en tien jaar ouder dan ik. In mijn ogen bijna op het niveau van ‘grote mensen’. Een andere zus scheelde zes jaar en dan volgde de broer boven mij, drie-en-half jaar ouder. Met vijf goed gebekte, eigenwijze kinderen heeft mijn vader het wel erg te stellen gehad.

Wat meespeelde was dat hij, totdat ik een jaar of tien was, (dus ver voorbij de middelbare schooljaren van mijn oudste broer en zus) veel op reis was voor zijn werk. Soms wel een hele week, waarbij hij dan in een hotel overnachtte. Mijn moeder hield de boel draaiende, met moeite. Maar door haar zachte, conflictvermijdende aard,  was er minder ruzie. De sfeer was beter. Als mijn vader dan thuiskwam was het net of alles anders was.

Ik heb mijn vader, o.a. door het vele geruzie (in mijn beleving tenminste) tijdens mijn eerste tien levensjaren niet echt leren kennen. Toen mijn broers en zussen geleidelijk het huis verlieten om te gaan studeren of werken (of trouwen) werd de sfeer anders. Minder gespannen. Ik kreeg wat meer contact met hem.  Maar het bleef toch altijd wat moeizaam. Hoewel ik nooit heb getwijfeld aan zijn liefde voor me. Pas later heb ik me gerealiseerd hoe ik hem bekeek en beleefde door mijn moeders ogen. Zo vast zat ik aan haar, dat een eigen oordeel eigenlijk pas mogelijk werd toen een volkomen buitenstaander, in de persoon van mijn echtgenoot, de dynamiek van die relaties binnenkwam en (positief) beïnvloedde. Hij benaderde mijn vader als een gesprekspartner, zonder de lading van vroegere irritaties en gevoeligheden en dat gaf me een ander beeld.

Mijn vader was een kind van zijn tijd. Met veel inspanning en hard werken heeft hij een relatief groot gezin kunnen voorzien in alles wat nodig was en meer. Al heel vroeg gingen we op vakanties. Er waren altijd cadeautjes, met verjaardagen en Sinterklaas. Tweemaal per jaar werd er kleding gekocht. Hij hield van gezelligheid, trakteerde in de vakanties op drinken, op patat en kroketten.

Had hij verstand van opvoeden, nou nee…Was hij wijs, iemand bij wie je altijd terecht kon om je hart uit te storten? Nee, ook niet. Hij had weinig geduld, was geen pedagoog en zeker geen goede luisteraar. Hij ging gauw meppen, wat ook geen aanbeveling was. Was hij dus een slechte vader? Nee, absoluut niet. Hij was een vader met de beste bedoelingen en veel menselijke zwakheden, zou ik zeggen. Uit het feit dat hij alle kinderen koosnaampjes gaf en de manier waarop hij over ons praatte, heb ik altijd geproefd dat hij ten diepste gek op ons was. Met terugwerkende kracht realiseer ik me dat ik eigenlijk ook wel gek was op hem. Dat is het geschenk van ouder worden, vind ik. Je wordt milder, snapt beter waar gedrag vandaan komt en je weet zoveel beter hoe zwak en gebrekkig veel van je eigen reacties en handelingen waren en zijn.

De grootste invloed die mijn vader op mij heeft gehad is, dat ik nog steeds gek ben op ergens koffie te drinken, het super gezellig vind om met elkaar een glas wijn (liever geen jenever) te drinken en dat ik geknield bid. Dat zag ik hem vroeger doen, zoals ik al eens eerder schreef. Onbewust blijk ik dat overgenomen te hebben als gebedshouding. Het helpt concentreren is mijn ervaring. En dat is uiteindelijk de grootste invloed: die vaste, diepe overtuiging van mijn vader dat er een Vader in de hemel is, Die, wat er ook gebeurt ons liefheeft en dat Hij in Jezus naar ons toegekomen is. Het was een worsteling voor hem om daar op te vertrouwen, in de teleurstellingen die het leven hem brachten, maar eraan getwijfeld heeft hij niet.

Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen. de zekerheid van allen die U vrezen. Geslachten gaan, geslachten zullen komen: wij zijn in uw ontferming opgenomen (Psalm 90:1)

We hebben de psalm op zijn begrafenis gezongen en ik heb hem bijna mee horen zingen!

Karel Hendrik Sonneveld 1914 –1986

Mijn vader, 20 jaar, 1934
Mijn vader, 20 jaar, 1934

Vandaag zou hij 101 geworden zijn, mijn vader. Betrekkelijk jong gestorven, voor deze tijd tenminste, net na zijn twee-en-zeventigste verjaardag in 1986. Zo lang geleden al. Onze kinderen hebben slechts een vage herinnering aan hem. Behalve de jongste, die zich goed herinnerd aan zijn sterfbed nog een psalmversje gezongen te hebben (in het gebrekkige Nederlands van een Engelssprekende driejarige)

Op sterven

Wij woonden in die jaren in Zuid-Korea. Ik kreeg een telefoontje uit Nederland dat mijn vader op sterven lag. Zijn gezondheid was al jaren zwak, maar er was vrij laat longkanker geconstateerd. Vanwege zijn slechte conditie was een operatie niet mogelijk. Ik vertrok met onze jongste naar Nederland. Echtgenoot bleef achter met de drie andere kinderen, die op school zaten, bijgestaan door onze adjoemoni.

In Nederland aangekomen bleek het iets beter met mijn vader te gaan.  Hij was weer wat gaan drinken waardoor het onmiddelijke sterfgevaar was geweken. Altijd al mager en knokig, schrok ik alsnog van hem, zo intens mager als hij nu was. Een tijd van wachten begon. Beter zou hij niet meer worden. Lang had hij niet meer te leven. Maar geen dokter kon zeggen hoelang het zou gaan duren.

Ik logeerde bij vrienden in de buurt. Ons kleintje mocht daar blijven wanneer ik naar het ouderlijk huis ging. Daar werd een ziekenhuisbed neergezet in de huiskamer en kwam de thuiszorg om mijn vader te wassen en te verzorgen. Maar veel van de rest van de verzorging deden we zelf. Als vijf broers en zussen met mijn moeder. We draaiden een rooster. Ook ’s nachts. Omdat ik van ver kwam en ons dochtertje bij (voor haar) vreemden logeerde, hoefde ik niet in de nachtdienst mee te draaien. Als ik na een late avondwake in mijn koude logeerbed kroop, naast het kleintje, kwam er steevast een warm handje in mijn richting gekropen…mommy, fluisterde ze dan slaperig…Dat maakte de hele moeilijke dag weer goed.

Een lang proces

Het duurde en duurde maar. Mijn moeder raakte uitgeput en wilde graag dat mijn vader naar het ziekenhuis zou gaan. De huisarts raadde het af. Het zou het stervensproces verstoren. In het ziekenhuis moesten ze hem een infuus geven, een sonde voor voeding en alle organen zouden protesteren na weken van nauwelijks gefunctioneerd te hebben. We aanvaardden het advies van onze arts. Hoewel het me een licht ongemakkelijk gevoel gaf. Leed mijn vader nu dorst? Hoe beoordeelde je dat eigenlijk. Pijn had hij niet. Wel was hij erg benauwd en hoestte veel. Eten deed hij niet en heel af en toe nam hij een slokje ergens van. Meestal sliep hij, maar soms kon je een gesprekje voeren. Het vreemde was dat hij steeds bleef vragen wat er met hem was. En dat hij bleef zeggen dat ‘als het maar weer lente wordt, knap ik weer op’.

Over het sterven zelf konden we niet praten. Hij ontkende de ernst van de situatie. pappa (2)Dat herinner ik me als heel vervreemdend. We konden geen afscheid nemen, niet echt terugkijken. Volgens de huisarts was het mogelijk een uitzaaiing naar de hersenen, die hem zo vreemd deed reageren. Hij bleef mijn vader voorhouden dat hij ernstig ziek was en op sterven lag. Heel af en toe, meestal ’s nachts was er even een besef van het einde. Een van mijn broers las een psalm met hem, wel uit eigen beweging, geloof ik.

Kan ik blijven?

Mijn ticket was een maand geldig. Opnieuw een ticket kopen was uitgesloten, zo duur als dat was. Ik begon me zorgen te maken of ik wel aanwezig zou kunnen zijn bij het sterven en alles wat daarop volgt. Zou ik wel kunnen rouwen samen met mijn familie? Of zou ik dat opnieuw moeten missen?  Een aantal jaren daarvoor was een van mijn zwagers plotseling overleden en ik had ervaren dat ik, geografisch zo ver verwijderd van iedereen, daar nooit echt over had kunnen rouwen. Voor rouw heb je anderen nodig, die de persoon net zo hebben lief gehad als jij en hem net zo missen zullen. Op je eentje rouwen is een raar, eenzaam proces.

Een paar dagen voor mijn ticket verliep overleed mijn vader. Ik was erbij en weet nog hoe schokkend het was. Hij stierf in mijn moeders armen, met mijn zus en mij aan het bed. Hij stierf tijdens een hoestbui. Niet rustig en vredig zoals later mijn moeder en schoonmoeder in hun diepe comaslaap. Dat had ik hem achteraf gegund. Palliatieve zorg was er in die jaren nog niet echt.

Veel mensen ervaren aanvankelijk opluchting als één van de emoties na het sterven van iemand met een lang en moeilijk ziekbed. Dat was bij ons allemaal zeker het geval. Mijn vader was een gelovige man die zijn hele leven vol overgave psalmen en gezangen had gezongen en een rotsvast vertrouwen had in zijn Heer en Heiland Jezus Christus. Hoewel gebrekkig en menselijk falend in gedrag en levensstijl (zoals iedereen), was hij een kind van God. Voor hem brak nu eindelijk de tijd van rust en vrede aan, na lange jaren van onrust en zakelijke conflicten die zijn gezondheid hadden aangetast. Ruimte voor opluchting alom dus.

Naar die stad wilde ik terug, Busan Zuid-Korea
Naar die stad wilde ik terug, Busan, Zuid-Korea

Ook de begrafenis heb ik nog mee kunnen maken. Na vier weken was ik verscheurd van binnen. Man en drie kinderen aan de andere kant van de wereld. Geen contact, behalve door brieven en héél af en toe een telefoontje. Onvoorstelbaar voor mensen van nu om te bedenken hóe ver je van elkaar gescheiden was, zonder internet en smartphone. Ik kon nu wel rouwen met mijn familie. Maar nu miste ik mijn man en soulmate, en mijn kinderen, die me konden troosten. Gelukkig was mijn terugreis aanstaande. De dag na de begrafenis liep ik alweer inkopen te doen voor Sinterklaas, om echte Hollandse cadeau’s aan de kinderen te kunnen geven. Ik kon niet wachten tot we samen weer in het vliegtuig konden stappen om de lange reis (23 uur, van deur tot deur, toen) terug te aanvaarden.

Het is allemaal vele jaren geleden, 29 jaar om precies te zijn. Maar het is een ervaring die diep in mijn ziel gegrift staat. Ik besef pas nu dat ik het die maand altijd koud had. En dat dat natuurlijk kwam omdat ik mijn gezin zo miste. Ik werd pas weer warm als ik dat kleine handje voelde ’s nachts….Toch ben ik dankbaar dat ik die maand heb kunnen doorbrengen met mijn vader en mijn familie. Ik heb me afhankelijk gevoeld van God en het heeft me sterker gemaakt in wie ik ben. Dat is een beetje een cliché, maar ik kan er geen andere woorden voor vinden. Juist het alleen doormaken van zo’n moeilijke periode heeft mijn vertrouwen doen groeien dat God er is, ook als ik er alleen voor sta. In dat kleine warme handje ’s nachts, heb ik Zijn Hand gevoeld.

De ‘vacantietijd’

paenkinderen1954
vader met vier van de kinderen, vóór mijn verschijnen…

Hielp mijn vader tijdens vakanties in het huishouden? Ik moest er vanmorgen opeens diep over nadenken, na het lezen van ‘Uit de hoofdredactie’ in het Nederlands Dagblad. Hoofdredacteur Sjirk Kuiper citeert een editie van 3 juli 1965, waarin de toenmalige hoofdredacteur, in verband met de ‘vacantietijd’, de oudere kinderen oproept hun moeder wat te helpen tijdens de weken in een ‘zomerhuisje of tent’.
‘Vacantietijd’…voor velen een tijd van ontspanning – ‘maar niet voor de huisvrouwen, in het bijzonder de moeders van opgroeiende kinderen’ – ‘tenzij de kinderen al zo groot zijn dat ze meehelpen om het ook voor moeder eens wat gemakkelijker te maken.’ Sjirk Kuiper wijst erop dat hier de vaders buiten beeld blijven, alsof die niet ook mee zouden kunnen helpen. ‘Ook vaders zijn verantwoordelijk voor de rust van moeder.’

Dat zette me aan het denken. Ik deel een paar van de gedachtes:

1. Ik voerde, volgens mij, geen barst uit; tot ik op mezelf ging wonen rond mijn 17e (ja, jong!)

2. Hoe zat dat nou met mijn vader? Die hielp wel, maar wat deed hij dan eigenlijk?

De eerste vakanties die ik me herinner zijn vakanties op de Veluwe, waar we in een, wat we nu een krot zouden noemen, drie weken verbleven. In Garderen. Ik vond het er heerlijk. Het rook er verrukkelijk naar bos, heide en zandpaden. Als watermens zijn mijn scherpste herinneringen die van het Uddelermeer. De aardachtig, donkere geur van het natuurmeer is in mijn geurgeheugen gegrifd. En dan: Zwemmen, altijd een feest!

Zo’n dagje Uddelermeer ging natuurlijk niet vanzelf. We fietsten, met handdoeken en badkleding achterop. We aten gesmeerde en belegde boterhammen, dronken ranja, , waarschijnlijk koekjes, snoepjes. En we waren met zeven á acht personen. Zus Loes had al vroeg verkering.

Ik heb in het verleden ook dat soort stranddagen voorbereid voor eigen gezin van zes personen. Het was een klus. De hele dag is er proviand nodig. Maar…

…Wij smeerden sandwiches, dat wel, maar vulden het meestal aan met een patatje. We kochten pakjes drinken (dit is vóór mijn ecologisch bewustzijn ontwaakte), we smeten alles in de stationwagen en reden naar de kust en na thuiskomst stonden de wasmachine en droger geduldig te wachten op hun lading.

De handdoeken die we aan het Uddelermeer gebruikten, moeten modderig geworden zijn na een dag zwemmen en drogen. Maar in het krotje stond bij thuiskomst geen wasmachine. Ook niet voor de stapels ondergoed, sokken, en kleding van zeven of acht mensen. Ik kan me wel de emmertjes herinneren die mijn moeder gebruikte, maar pas later realiseerde ik me, hóeveel was erdoorheen ging. We gebruikten ongetwijfeld minder vaak verschoningen dan nu, maar zowel vader als moeder waren erg schoon. We zullen echt niet een week met dezelfde modderige handdoeken gedaan hebben. Laat staan ondergoed en kleding. Dat moet toch keihard werken geweest zijn! Als kind heb ik dat zo nooit beleefd. Mijn moeder verstond de kunst om gezelligheid te creeeren en ze was geen klager. Ze had beter meer kunnen mopperen om zodoende meer hulp te genereren van al die mensen om haar heen, zowel van kinderen als echtgenoot. Mijn moeder was regelmatig overspannen, waaruit wel blijkt dat  het huishouden en gezin haar (te) zwaar vielen. Wij werden niet opgevoed om te helpen. Ze deed alles alleen. We waren dus als kinderen erg verwend.

Ik weet bijna zeker dat mijn vader hielp met de afwas. Ik zie hem de tafel afruimen, de vaat voorspoelen, zo grondig dat hij pas na een paar keer roepen terug naar de tafel kwam om te eindigen (met bijbellezen en gebed). Hij bracht mij soms naar bed en deed me ook in bad. Ik weet dat nog zo goed omdat het minder gezellig was dan wanneer moeder het deed.

Mijn vader deed alle karweitjes waar gereedschap bij nodig was, deed alle financieën, zorgde voor de auto en hij hield de tuin bij. Een vrij traditionele taakverdeling, denk ik, in die tijd. (Hoewel ik vrijwel naadloos in het patroon pas, behalve de tuin dan…) Koken heb ik mijn vader nooit zien doen.

Ik kom tot de conclusie na deze overpeinzingen dat mijn vader het zo slecht nog niet deed. Er was wel sprake van een taakverdeling, maar hij droeg zijn steentje bij. Ik weet van mijn moeder dat ze ondanks de ongemakken altijd zeer genoot van vakanties. Zo hebben mijn beide ouders me kostbare herinneringen bezorgd: zonnige zomers (nou ja, de regen ben ik vergeten, hoor), weg uit de stad, water, bergen, bossen en meren. Extra lekkere dingen en aan het einde: potverteren (het ‘overgebleven’ vakantiegeld opmaken in een cafetaria waar we patat en kroketten aten, heaven on earth!)

meer vakantieherinneringen, of hier over mijn vader