Van horror hotel in Seoul naar paradise hotel Illua in Busan

We reizen de volgende dag verder naar Busan. De trein doet er 3,5 uur over, langer dan de beloofde 2,5 uur. Er blijken twee soorten bullet trains te zijn. Je moet zelf opletten dat je de snelste pakt. Het geeft niet, we hebben de tijd.

We worden opgehaald door onze vrienden die ons naar ons hotel rijden. Ze hebben het hotel en de kamer persoonlijk uitgezocht om er zeker van te zijn dat we een mooi uitzicht op zee hebben. Het is prachtig! 

het uitzicht is prachtig

We laten onze bagage achter om te gaan eten. Het is heerlijk om achter onze vrienden aan te lopen en ons te laten rijden. Ze wonen in deze buurt dus weten precies waar ze heen moeten.

We eten in een seafood restaurant, met uitzicht op de zee! Ik vind het enigszins spannend, want in Korea is seafood meer dan kabeljauw, zalm of fish en chips. De keuze wat zeevruchten betreft is oneindig, en de smaak van Koreanen voor alles uit de zee grenzeloos. Maar wat op tafel verschijnt ziet er prachtig uit en het smaakt nog goed ook. Octopus, Inktvis, krab, garnalen, mosselen, andersoortige schelpdieren, zeewiersoep, het is de hele zee op ons bord en in onze kom. Zeewiersoep ken ik nog van vlak na mijn bevalling van onze jongste. Na thuiskomst uit het ziekenhuis kwam de kerk met een enorme pan van die soep. Om aan te sterken. Een oude traditie. Alleen de kraamvrouw wordt geacht de soep te eten, vanwege alle mineralen. Wij aten er van met het hele gezin.

Het zeevruchtenbanket

De volgende dag wordt echtgenoot verwacht op de Engelse faculteit van Kosin college om daar te preken tijdens de dagelijkse gehouden chapelbijeenkomst. De gebouwen zijn enorm uitgebreid sinds we er begin 2000 waren. Alles is zo modern en goed onderhouden. Het sanitair is ruim en schoon. (Even om te onthouden, WC papier hangt soms bij de wastafels, buiten het toilet zelf, moeilijk te bereiken met je broek om je enkels). Alles glanst, alles doet het, er zijn mooie, grote zalen met zitzakken en makkelijke stoelen om in te ontspannen. Sommige studenten liggen heerlijk te slapen. 

Na de chapel vertrekken we naar de buurt waar het gebouw van Kosin Theologische opleiding stond, vóór de verhuizing naar Chunan, in de buurt van Seoul. Naast het ziekenhuis, dat oorspronkelijk bij de school hoorde. We zoeken naar onze eerste woning, vlakbij. Tot onze grote verbazing staat het er nog steeds, Urim Mansion, een flatgebouw van vier verdiepingen. Ik zie het flatje waar we ons eerste jaar doorbrachten. De eerste cultuurschokken ondergingen, de eerste beginselen van de taal leerden, waar onze oudste haar eerste Koreaanse woordjes leerde en vriendinnetjes maakte, altijd samen met Henk Gootjes.

1980
2024 Het een na bovenste balkon was het onze.
In de diepte speelden de kinderen
Oudste met vriendje Henk Gootjes en Koreaans meisje

Vanuit onze flat konden we naar de school lopen en naar de kerk op zondag. Dat kerkgebouw is nu leeg en vervallen, helaas. Er is wel een nieuwe kerk voor in de plaats gekomen, maar aan de eerste Songdo kerk hebben we de meeste herinneringen. 

Voormalig kerkgebouw Songdo

We dalen af, naar het strand van Songdo. In onze tijd een klein vissershavenje, vervallen, met wat winkeltjes, restaurantjes en een mini strandje. Nu een beach resort, met wolkenkrabbers tegen de heuvel aangebouwd, een starbucks, luxe eetgelegenheden en allerlei attracties. Onherkenbaar. Ik zoek een herkenningspunt voor wat houvast, maar nee, werkelijk volledig getransformeerd. We voelen ons als twee bejaarde buitenaardse wezens. Wat wij ons herinneren is een Korea in ontwikkeling, nog arm.  Voor de meeste jongere Koreanen is dit welvarende, moderne land het enige wat ze kennen.

At Songdo Beach resort

We gaan maar weer eten. Eten is belangrijk in Korea. En geen broodje kaas of gezond. We gaan nu naar een all-you-can-eat buffet restaurant. Koreaans en Westers gemengd. Verrukkelijk. Maar ik begin het einde aan de rek van mijn maagwand en mijn energie te voelen…nu moet ik beleefd doch beslist vragen om terug gebracht te worden naar ons hotel. En dan niets meer eten tot de volgende dag. Dan gaan we onze huurauto ophalen om te beginnen aan een mini roadtrip door Korea, terug naar Seoul.

Denken we.

Wat gaan we vandaag doen?

Het is de laatste vakantieweek in regio midden.
Ik fiets door mijn woonplaats en zie her en der moeders wandelen, vergezeld door hun kinderen in basisschoolleeftijd, die aan hun zoveelste ‘leuke’ dag beginnen.
Wat zullen we vandaag weer eens gaan doen?
En moeder (toch wel vaak de moeders…), die de vakantie meer dan zat is, verzint iets waarbij ze zelf ook enigszins baat heeft. Niet weer de zoveelste speeltuin of Monkeytown, Kidcity of hoe ze ook maar heten mogen.
Meestal wordt het een tochtje naar het stadje, zoals we hier ons centrum noemen. Niet de ‘stad’ maar het ‘stadje’. Sloffen door de winkelstraat, moeder aan de telefoon, verveeld hangen bij het Kruidvat of de Action

De Kringloop is op zo’n ‘wat – kunnen -we – nu – weer ‘s- verzinnen’ dag ook een trekpleister. Daar is altijd speelgoed te bekijken en meer ruimte om rond te rennen. En al ben je het niet van plan, je vindt altijd wel wat, nietwaar?

Ik ben toevallig ook op een Kringloopuitje, (in mijn eentje) en hoor de gesprekken in de achtergrond.
Om de twee seconden een gil, ‘Ma-am!’
‘Ja-haaa’, is het vermoeide antwoord, want het is de duizendste ‘Ma-am’ die dag. En het is nog maar 1 uur.
‘Kom ’s kijken!’
‘ Stra-aks!’ met nauwelijks beheerst ongeduld. Laat me nu even met rust…

Ik voel mee. Lange vakanties stellen op de proef, zowel ouders als kinderen. Iedere dag weer inhoud geven, van de vroege ochtend tot bedtijd, is een uitdaging. Uiteraard een luxe probleem, pas ontstaan toen we zo welvarend werden dat het begrip ‘vrije tijd’ ontstond.
Luxe of niet, het is de realiteit en de schoolvakanties zijn lang.

Korea

Ik denk terug aan de lange vakantiemaanden toen we nog in Korea woonden, in de jaren tachtig. In mei stopte de school al voor onze kinderen. Dan ging een van de gezinnen met verlof en het andere bleef achter, met drie maanden de kinderen thuis. De opleiding waar echtgenoot les gaf, stopte niet, maar had juist in die periode examens en er waren dus stapels en stapels papieren om na te kijken. Veel tijd voor ‘uitjes’ met hem was er nog niet dan.
Wat was er te doen voor de kinderen? Niet veel eigenlijk. Ik vraag me nu dus eerlijk af wat ze in vredesnaam al die tijd deden. Winkelen was geen optie. Niet dat die er niet waren, maar niet te vergelijken met winkels van hier. Meer markten, waar onze kinderen (en ik) gek werden van de drukte en de aandacht, dus dat was geen uitje.

Ze waren enorm vindingrijk, nu ik er over nadenk. Het ontbreken van alle vormen van electronisch vermaak zal daar wel aan hebben bijgedragen. We keken regelmatig video’s (VHS), dat wel. Maar overdag was er, behalve hun eigen fantasie, weinig extern vermaak. Ze waren creatief. Uren brachten ze door met schilderen, tekenen, knutselen, meestal gadegeslagen door mij, die daar niet heel goed in was. Ik zorgde voor de spullen en bleef in de buurt om eventuele conflicten te beslechten, ervoor te zorgen dat de muren niet geverfd werden en natuurlijk om alle ‘Ma-am’ vragen te beantwoorden.

Ze speelden ook veel buiten. De tuin in ons laatste huis was vrij ruim en de buurt was veilig. We hadden zo’n opblaaszwembadje, want het was vaak loeiheet en benauwd. Ik ging er ook dankbaar in liggen soms. Toen ze wat ouder waren hadden ze om de hoek ook een groot natuurpark ter beschikking. Nu denk ik, lieten we ze daar dan alleen spelen? Ja. volgens mij dus wel. Zo veilig voelden we ons, blijkbaar. Ik herinner me dat Koreaanse buren ons wel bezorgd wezen op het gevaar van ontvoering. Dat namen we niet serieus, het kwam gewoon nooit voor, behalve in films. Waren we naief, eigenwijs?

Ze speelden met Koreaanse kinderen in de buurt. Van hen leerden ze Koreaanse buitenspelletjes. Of ze scheurden op een skateboord de steile straten af. Dit uiteraard buiten mijn zicht…En er was een zomer waarin ze bijna onafgebroken UNO speelden, buiten op het garagedak. Oh en ze lazen! De oudsten in elk geval. Perfecte kinderen dus? Nou echt niet, maar verveling stond toen nog niet in hun woordenboek.  Idealiseer ik? Misschien hebben ze zelf juist herinneringen aan eindeloze weken van gekwelde verveling? Ik ga het navragen!

Op vakantie gingen we ook. Meestal in juni/juli als het volop regenseizoen was, maar het wel warm bleef en de zon vaak genoeg scheen. We reden naar het noorden, langs de Oostkust (prachtige route, door toeristen nog niet echt ontdekt, helaas voor Korea) en verbleven in de buurt van vrienden. Stranddagen waarop we kokkels verzamelden uit de zee, op onze kop in het water, er ’s avonds vissoep van kookten en BBQ’den. Met zonverbrande wangen en het zand nog in onze haren!

Het park om de hoek- Foto van Wang Yuh-zju via Google

Stek-UP

Terwijl ik mijmer fiets ik naar de tweede Kringloop. Eentje waar ik nog niet eerder was. Stek-UP is de naam en het is volgens de website een ‘sociale cooperatie’. Als ik binnenloop word ik welkom geheten en ik krijg de vraag of ik wat wil drinken? ‘Ga lekker zitten, ik haal een kop koffie voor je’, zegt de medewerker. Een nieuwe ervaring voor me in een Kringloop. Ik krijg er zelfs een koekje bij. De winkel is gezellig ingericht, keurig georganiseerd, de boeken staan zelfs op kleur gerangschikt. Overigens ben ik daar geen fan van, het is moeilijk zoeken zo. Maar goed. Het staat wel leuk.

De sociale coöperatie StekUP is gestart in 2019. De naam StekUP verwijst naar de kiem van een plantje.

Hoewel kwetsbaar, heeft deze kiem (Stek) alles in zich om groot te worden. Net als een stekje heeft talent een veilige plek met gunstige omstandigheden nodig om te groeien.

Zo zal het stijgen naar ongekende hoogten (UP).

(van de website)

Stek-UP Kringloop

Wat opvalt is de leeftijd van de klanten. Hier geen rond rennende kinderen en vermoeide moeders, maar senioren, zoewel mannen als vrouwen. In een hoekje staat een grote tafel met stoelen en daar zitten ze gezellig te babbelen met hun bekertje koffie in de hand. Sommigen komen iedere dag langs, voor een praatje, vertelt een vrijwilliger. Die zijn hartelijk, maken grappen. Eentje zet een smartlap op de radio keihard aan en zingt luidkeels een liefdeslied mee voor een oudere meneer die op zijn rollator zit en er erg om moet lachen. Wat een heerlijk sfeertje! Later lees ik op de site dat mensen met een uitkering ook geholpen worden om een eigen bedrijfje te starten. Het project is ontstaan vanuit de internationale gemeente, Cross Culture Nieuwegein.

Ik ben inmiddels verzadigd. Kringlopen is leuk, maar vermoeiend. ik heb een boek, een t-shirt en een schellekoord met vogeltjes voor mijn verzameling borduurwerkjes in de keuken. Ik fiets voldaan terug. Helaas, al sinds mijn schooljaren, altijd, op de heen- en terugweg, met wind tegen.

Memories of Korea 1980 -1988; 4

Eerste ervaringen

De eerste indrukken vormen zich tot de eerste ervaringen. Na een maand logeren in Amerika bij familie, verwachtte ik dat nu echt ons Koreaanse avontuur zou beginnen. Maar na een poosje realiseerde ik me dat we eerst nog een andere bijzondere ervaring ondergingen, namelijk die van Amerika in Korea. Klik hier en hier voor de eerdere blogs

Koud

Zoals gezegd, het was koud. Busan ligt helemaal in het zuiden van Zuid-Korea en is minder koud dan de rest van het land vanwege de ligging aan zee, maar het is er kouder dan in Nederland. Daarnaast waren de huizen slecht gebouwd en was er geen centrale verwarming zoals wij die gewend waren. Traditionele verwarming was kookvuur in de keuken, waarvan de warme rook door tunnels onder de vloer geleid werd. ‘Ondul’ in het Koreaans (zie illustratie onderaan). Op de vloer lag gelakt papier dat heel schoon werd gehouden omdat men op de grond leefde.

Traditionele Vloerverwarming

In huize Hard was echter geen vloerverwarming. Olie- en kolenkachels moesten de kou buiten houden. Het was een terug-in-de-tijd ervaring voor mij, ik groeide op als jong kind met kolenkachels. Voor Kim was het nieuw. Hij groeide in Amerika op met centrale verwarming.

Ik herinner me vooral de badkamer in huize Hard, die eerste weken. Waarschijnlijk omdat de rest van het huis koud was. In de badkamer was een cementen bad ingebouwd, een enorme, rechthoekige bak. Dat stond geheel gevuld met koud water. Daarboven hing een ouderwetse douche waarvan ik me niet herinner of die het deed. In diezelfde badkamer was ook het toilet zonder spoeling. Ernaast stond een groot, bruin aardewerken vat, gevuld met water. In dat vat dreef een plastic bakje met een lange steel. Een veel gebruikt instrument in Korea, in die dagen. Na gedane arbeid moest je door het gieten van een aantal van die bakken water het toilet spoelen. Dat was even wennen.

Het kacheltje

Er stond ook een klein kacheltje, met een lange pijp langs het plafond die naar buiten leidde. Dat kleine kacheltje zorgde voor een weldadige warmte. Op het kacheltje stond een grote koperkleurige metalen emmer met deksel, met daarin altijd stomend heet water. Het suisde een beetje, tegen de kook aan. In dat badkamertje wilde ik wel een luie stoel neerzetten. Warmte, suizend water, optimaal voor de ontspanning. Maar er was werk aan de winkel. Ted, onze gastheer,  schakelde ons direct in om het kacheltje brandend te houden. Ik voldeed graag aan die taak omdat ik er ook direct voordeel bij had. Het was wel een omslachtig gedoe. En ik vermoed dat we door de jaren heen aardig wat giftige dampen hebben binnen gekregen. In het ijzeren geval stonden twee kolen briketten, aanvankelijk pikzwart, rond als een flink blik bruine bonen, met gaten van boven naar beneden erin. De gaten moesten precies boven elkaar staan, voor de luchtcirculatie. Je moest ervoor zorgen dat er altijd een van de briketten brandde. Als de onderste brandde ging de bovenste langzaamaan gloeien. Na verloop van tijd moest dan de onderste eruit. Dat was de vieze klus. Gloeiend heet deksel maakte je aan de bovenkant open, de brandende yun-tan viste je eruit met een speciale tang, die zette je neer op een brandvrije ondergrond. Vervolgens verwijderde je de uitgebrande yun-tan, nu een soort crème kleur. De brandende er weer in en daarop weer een verse. Dan kon je weer een paar uur vooruit. Een even simpel als gevaarlijk systeem. De enige invloed die erop uit te oefenen viel, was de toevoer van de hoeveelheid lucht, dat ging dan door er een opgevouwen krant voor het luchtgaatje te wapperen. We deden ons best het kacheltje brandende te houden. Maar de eerste dagen wel met enig angst en beven.

Yuntan

De wijk

Het huis van de familie Hard stond in een zeer arme wijk, op een steile helling met betonnen plaveisel. Vroeger zat daar ongetwijfeld een trap, net als aan het vervolg van de weg, die naar de rosse buurt leidde. Het was een hele klim om bij de poort van het huis te komen. Naast de opgaande weg liep een diepe, open goot, niet afgeschermd. Ik stond doodsangsten uit wanneer we in de auto met Ted of Grace aan het stuur met gierende banden tegen de helling aan omhoog vlogen. Geen van beide waren erg zorgvuldige chauffeurs, dus de auto stond soms in de verkeerde versnelling, of de koppeling kwam te snel omhoog. Op het hoogtepunt, richting huis, moest er een scherpe bocht genomen worden om de auto in de juiste positie voor de poort te manoeuvreren. Ik was altijd weer opgelucht heelhuids in de tuin uit te kunnen stappen.

Samen eten

We aten samen. Gezellig en leerzaam. Hoewel Kim Amerikaan van geboorte is, waren de eetpatronen in zijn jeugd anders dan in huize Hard. Er werd hier drie maal per dag goed gegeten. Overvloedig. Ontbijt met meerdere keuzes tussen pap, eieren, brood, pancakes, worstjes en andere smakelijke zaken die mij in de vroege ochtend wat zwaar op de maag lagen. Lunch was opnieuw een uitgebreide maaltijd. Soep, salade, iets warms en sandwiches. Rond 6 uur kregen we weer een rijke maaltijd. Met een heerlijk toetje, altijd dat heerlijke toetje. Warme appeltaart met ijs. IJs met warme saus, warme pudding met slagroom. Dat kende ik van de Amerikaanse cultuur. Een zoet dessert met koffie kan niet ontbreken. Onze sobere yoghurt met vla voldoet niet. Wij hebben onze kinderen ook leren eten met een toetje in het vooruitzicht als beloning. Voor een bakje yoghurt ga je als kind niet sneller of meer eten. Maar de verrukkelijkheden van Amerikaanse desserts motiveerden onze kinderen tot het eten van de meest vreemde gerechten. Gelukkig maar, want er zou hen nog veel buitenissigs worden voorgeschoteld in de loop van onze tijd in Korea.

Culturele verschillen

Onze kinderen Jesseka en Lukas waren 3 jaar en vier maanden toen we onze intrek bij de familie Hard namen. Het was een beste plek voor hen. Grace en Ted’s vijf kinderen waren allemaal het huis uit terug in de Verenigde Staten. De Hards genoten van de kinderen. Jesseka sprak Engels dus dat maakte de communicatie makkelijk. Die eerste weken was het goed toeven in het land van onze toekomst. We zagen weinig Koreanen, behalve dan tijdens de diners die voor ons georganiseerd werden. We leefden een beetje in een cocon en kregen door de gesprekken met Ted en Grace ook een bepaalde indruk van Korea. Ze waren in hart en nieren Amerikaan gebleven, met een zeker scepticisme ten aanzien van de Koreaanse cultuur. Hoewel ze waarschijnlijk in Amerika ook niet meer pasten, was hun kritiek op de Koreanen meestal wel vanuit een Westers standpunt. Wij wisten nog niet beter en luisterden naar hun verhalen met een ietwat onbehagelijk gevoel, maar konden er verder niet veel op zeggen. Als start was dat achteraf niet fijn. Ted en Grace waren vertegenwoordigers van het oude soort zendeling die goede dingen (het evangelie!)komt brengen en zich praktisch inzet voor de mensen, maar die zich toch ook distantiëren van de autochtone bevolking. De hulp die kwam helpen met wassen en andere huishoudelijke zaken, at niet mee aan tafel maar at alleen, in de keuken. Ik heb dat één keer gedaan later met onze hulp, toen we een eigen huis hadden, maar voelde me zo koloniaal dat ik daar direct mee gestopt ben. Onze hulp werd een gezinslid op den duur. Maar ik loop vooruit.

Smeergeld?


Het is nog steeds januari 1980, en we wachten met smart op de container met onze huisraad. Pas dan kunnen we verhuizen naar het miniflatje dat voor ons gehuurd is, dicht in de buurt van de school waar de mannen gaan lesgeven. Die container met spullen stond in de haven, wisten we, maar er waren allerlei bureaucratische problemen wat, zo zei men, in feite betekende dat er gewacht werd op een steekpenning. Smeergeld was indertijd een bijna onontkoombare realiteit. Omdat we er niet aan mee wilden werken, werden wij tegengewerkt en duurde het lang voordat eindelijk de boel werd vrijgegeven. En ik weet nog steeds niet of het uiteindelijk toch door een envelop van de school is gelukt.

We leren kennismaken met de stad. Ted neemt ons mee op wandelingen en toont ons de bezienswaardigheden in de omgeving. Er zijn er niet zoveel. Het land is arm en vervallen, veel oude gebouwen zijn er niet. De straten zijn nauw en steil. En het verkeer, taxi’s, veel bussen en vrachtauto’s, is druk.

Feest

In een vorig blog schreef ik al over het Nieuwe Jaar (Seullal) We hadden het geluk aangekomen te zijn in die periode van het feest. Het is een groots feest waarbij iedereen zijn mooiste (traditionele) kleding aantrekt en op bezoek gaat met geschenken bij familie. Buiten flaneert men in de straten en parken in de prachtige, felgekleurde klederdracht. Een lange, wijde wikkelrok voor de vrouwen die boven de borst sluit, onder de oksels door vastgeknoopt en daarover een kort jakje, met wijdvallende mouwen sluitend met een lange strik. Vroeger van eenvoudig materiaal maar nu de dracht in toenemende mate voor speciale gelegenheden is, van de meest opvallende felgekleurde, glanzende stoffen gemaakt. Prachtig om te zien. De mannen dragen een wijde broek rond de enkels samengebonden met een lintje, met een jasje erboven eveneens met wijde mouwen. En opnieuw van meest primair gekleurde stoffen gemaakt. Geel met bruin, roze en paars, diep blauw met parelmoer, een feest voor het oog!

We liepen door het park en werden nieuwsgierig bekeken als enige westerlingen. Dat zou al die jaren dat we er woonden zo blijven. In de jaren tachtig woonden er behalve in de hoofdstad Seoel nauwelijks buitenlanders in Busan of de rest van Korea. Waar je je ook maar begaf was er wel een groepje kinderen dat als een zwerm vliegen achter je aanliep en Hello mr. Monkey of ‘miekoek saraam! (Amerikaan)’ bleef roepen. Ik haatte dat.

Na 32 jaar nogmaals: Loes

Loes

10 maart, een datum onlosmakelijk verbonden in mijn hersenpan met de verjaardag van mijn oudste zus Loes. Gisteren zou haar 77e verjaardag zijn geweest. 32 jaar geleden maakte ze een einde aan haar leven, op de leeftijd van 45 jaar.

Tot ze in de ziektewet kwam, lerares Nederlands op het Stedelijk Gymnasium in Schiedam. Begaafd, gedreven, welbespraakt, belezen, liefhebber van wandelen, reiziger, en mijn grote zus. Ik heb al vaker over haar geschreven. Hoe ik als kind en jonge vrouw bang was voor haar omdat ze altijd meer wist dan ik en ik het in meningsverschillen niet van haar kon ‘winnen’. Hoe ze in mijn beleving thuis de sfeer verpestte omdat ze het altijd oneens was met mijn vader en dan ruzie kreeg. Omdat ze mijn moeder onzeker maakte in haar loyaliteit aan mijn vader en hoe mijn moeder dan koos voor de ontwijking, maar hem niet verdedigde. Dat maakte dat ik me onveilig voelde als jong kind. En omdat ze kritiek had op hoe mijn moeder mij opvoedde (verwende, moet ik toegeven)

Maar ook schreef ik over de band die we kregen in de jaren tachtig nadat ze een paar weken voor me gezorgd had na een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. We woonden toen in Busan, Zuid Korea en zij was bij ons op vakantie. Dat was een heel bijzondere tijd. Ik beschrijf dat in de blog ‘Kabeljauw in Korea’. (Te vinden als je op titel zoekt, de WordPresslink werkt niet)

Na zoveel jaar zijn de complexe emoties rondom haar zelfdoding gekalmeerd. De heftige gevoelens van boosheid en hulpeloosheid die in de eerste jaren overheersten en die tot een confrontatie met mijzelf leidden, zijn er niet meer. Het gemis speelt op bij tijden, maar ik weet dat ik dat ook niet moet idealiseren. Loes haar leven was zwaar en ingewikkeld en ze vroeg veel van haar omgeving.

Ik denk dat het gevoel wat ik met me meedraag er een is van een gemis aan wat had kunnen zijn. Het ‘wat als’? Wat, als ze met goede hulp weer een evenwicht in haar leven had gevonden en al haar talenten en enthousiasme had kunnen inzetten in waar ze goed in was? Wat, als ze weer levensvreugde had kunnen ervaren? Wat, als we als zussen eindeloos over gelezen boeken hadden kunnen praten, naar tentoonstellingen en concerten hadden kunnen gaan? Wat, als mijn kinderen een actieve tante gehad zouden hebben, die hen meenam om te wandelen, zoals ze in betere tijden nog met de oudste deed. Ik mis een grote zus, denk ik. Maar ik weet maar al te goed dat iedere grote zus, net als ikzelf, met gebreken komt.

Ik laat het dan weer los en hoop en vertrouw dat ze nu de Levensvreugde heeft, waar ze hier zo vergeefs naar zocht. Maar ik mis haar wel.

Wie geraakt is en worstelt met gedachten aan suicide: bel vooral 113! Er is hulp en er is hoop!

Vergeetwoord, Rynbende en mijn vader

Tantjem

Vergeetwoord. Het is een rubriek in de Taalstaat , een radioprogramma van de NPO op zaterdagochtend, gepresenteerd door Frits Spits. Gewone, ouderwetse, heerlijke radio. Er komen veel woorden voorbij die ik herken en zelf nog gebruik. Vorige week was er een mij onbekend woord, namelijk ‘mullen’. Niet als in het ‘mulle zand’, maar als een karakterisering van een moeilijk, zeurderig iemand. Een mul iemand. Leuk. Je kunt je het voorstellen, de moeizame gang door mul zand en dat dan als metafoor van het optrekken met een persoon die klagerig is. Ik ken wel een paar mulle mensen.
Maar ik werd vooral geprikkeld door een bijdrage van Frits Spits zelf. Over het begrip ‘dividend’. Niet een vergeetwoord maar zo’n begrip waarvan je alleen echt de betekenis doorgrondt wanneer je in een bepaalde wereld zit. Iets met banken en financiën.
Dat deed me terug denken aan vroeger. Aan een ander woord. Ik ben van 1955, dus het moet zo begin jaren zestig zijn geweest dat ik dat woord oppikte dat om de een of andere reden altijd tot een bepaalde opgewektheid bij mijn ouders leidde. Het was een vreemd woord, maar ook wel een mooi woord vond ik. Mijn liefde voor talen zat er toen al in. Ik verstond ‘tantjém’. Als dat magische ‘iets’ er was konden we opeens van alles kopen. Het wás er ook niet, nee, het was bínnen. Dat vond ik wel wonderlijk, want ik zag namelijk niets. Toen ik wat ouder werd begreep ik natuurlijk dat het over geld ging. Een extraatje in de maand december, afhankelijk van hoe goed de zaak het gedaan had. Ik hoor het woord nooit meer. Een vergeetwoord dus.

Tantième, frans. Evenredig aandeel in de winst

Rynbende

Mijn vader werkte als vertegenwoordiger van een jenever distilleerderij, de firma Rynbende in Schiedam, onderdeel van de Gist en Spiritus fabriek in Delft. Later, in de jaren zeventig opgegaan in Henkes. En nog weer later werd dat Bols.
Maar in mijn jonge jaren was Rynbende een begrip bij ons thuis. In de jaren twintig begonnen als jongste bediende, hij was twaalf, dertien jaar, had mijn vader zich opgewerkt tot vertegenwoordiger. Hij reisde het hele land af om klanten te bezoeken en te winnen. Klanten waren over het algemeen café’s en restaurants. Maar ook wel groothandels en kantines. Met mijn vader op pad hield voor mij in naar een ‘zaakje’ gaan. Zo noemde mijn vader steevast zijn klanten immers. Die en die zaak had zoveel besteld. Af en toe vergezelde mijn moeder hem een dagje en mocht ik als jongste mee. De flesjes chocomel die ik dan kreeg waren het summum. Ik herinner me ook nog goed hoe hij in een bepaald seizoen (zomer?) thuiskwam met allerlei flessen drank en dat mijn moeder dan moest proeven…Nieuwe bessenjenever, nieuwe citroenjenever, advocaat. Mijn moeder was absoluut geen drinker dus na een paar slokjes was ze al vrolijk.

Ontslag en de gevolgen

Mijn vader was een werknemer van het oude slag, met hart voor de zaak. Hij werkte ruim veertig jaar bij Rynbende toen het bedrijf werd opgekocht door Henkes. Mijn vader werd ontslagen, hij was ‘overtollig’ geworden. Gekrenkt was hij tot in het diepst van zijn ziel. Vijf jaar daarvoor waren we verhuisd van Schiedam naar Gelderland en had hij juist promotie gemaakt. Hij was hoofdvertegenwoordiger geworden van een groot rayon. En dan opeens, overtollig. Achteraf gezien bleek hij weg gepromoveerd.
Hij was totaal verstrengeld met zijn werk. Het was zijn leven, zijn identiteit. Logisch als je direct na de lagere school al begonnen bent met werken. Er was in die tijd geen oog voor het leed dat zo’n ontslag teweeg bracht. Mijn vader ging door een lang en pijnlijk proces van (onbegrepen) rouw en (non)acceptatie. Hij verzette zich hevig tegen de (onrechtvaardige)ontslagregeling en vocht die aan met hulp van een advocaat. Hij raakte erdoor geobsedeerd en kon jarenlang nergens anders meer over praten dan over het onrecht dat hem na zoveel jaren trouwe dienst was aangedaan. Ik was een puber toen hij ontslagen werd en stortte mij in het vriendjescircuit om aan de sfeer thuis te ontsnappen. Het was geen leuke tijd om mee te maken.

Mijn vader is altijd blijven worstelen met het feit dat hij nu ‘niets’ meer was. Anderen gingen naar hun werk en hij ‘zat maar thuis’. Nu zou er zoveel meer hulp voor hem geweest zijn. En begrip. Toen ergerden we ons aan dat voortdurende gepraat over ‘onrecht’. Nu zou het nog niet makkelijk zijn maar misschien zouden we meer gereedschap in handen hebben om hem te helpen ermee om te gaan. We zagen alleen een geestelijke kant, hij moest meer vertrouwen hebben in God. De psychologische kant werd niet benoemd, bestond niet.
Vooral mijn moeder heeft het er zwaar mee gehad. Mijn vaders gezondheid kreeg te lijden onder de permanente stress van boosheid, frustratie en verdriet. Zijn maag speelde op, hij rookte veel en ontwikkelde longemfyseem, hij had een zwakke rug, die hem, ook door de stress, steeds meer parten speelde… Hij sliep slecht en was prikkelbaar.
Het waren donkere jaren voor hun beiden.

Betere jaren

Op den duur ging het wat beter. Mijn vader hield ervan met zijn handen te werken, dus hij was veel en vaak en lang in de tuin te vinden, wat hem goed deed. Zelfs met hout is hij aan de gang gegaan. Hij heeft een aantal boekenkasten voor de familie getimmerd die een eeuwigheid zullen meegaan; en een kastje voor aan de muur in de babykamer bij de geboorte van onze zoon. Het hangt nu bij een van zijn kinderen. Zo hervond mijn vader zichzelf weer wat. Zijn gezondheid bleef precair. Hij overleed relatief jong, net na zijn verjaardag op 12 november, op 71 jarige leeftijd aan de gevolgen van longkanker. Een kort ziekbed, gelukkig! Ik mocht erbij zijn toen hij stierf, hoewel ik in die tijd in Zuid-Korea woonde. Op tijd gewaarschuwd heb ik de laatste weken van zijn leven nog mee mogen maken, samen met onze jongste, die aan zijn sterfbed nog haar eigen versie (ze was drie en sprak nauwelijks Nederlands) van God heb ik lief heeft gezongen.

Mijn vader was een gelovige man. Hij zong altijd uit volle borst in de kerk en zette, tot onze grote ergernis in die tijd, op zondag orgel- en koormuziek op. En ging dan meezingen. Kwamen we net uit de kerk, moesten we wéér luisteren naar kerkmuziek. Voor ons als tieners teveel van het goede. Ons gemopper zorgde er dan voor dat hij de plaat maar weer uitzette. Ik schaam me daar nu voor…arme Pa…Zingen was voor hem de manier om zijn geloof te uiten. God was goed, ondanks alle onrecht dat hem was aangedaan.
Op zijn begrafenis hebben we psalm 90 gezongen.

Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven

en laat uw glans hun kinderen omgeven.

Zie op ons neer met vriendelijke ogen.

O God, bescherm ons in ons onvermogen.

Bevestig wat de hand heeft opgevat,

het werk van onze hand, bevestig dat.

De doden en mijn dromen

Komt het door de dagelijkse melding van het aantal gestorvenen tijdens deze coronacrisis?
Komt het door het nieuws dat iedere dag weer meldt hoe nijpend de situatie is in Spanje, Italië en New York? Hoe schrijnend het is in Nederland voor zieken op de IC die alleen sterven?
Maar de laatste weken droom ik steeds over geliefden die gestorven zijn. Sommigen al lang geleden. Haarscherp zijn ze aanwezig. Ik zie en voel ze. Zoals mijn zwager die in 1980 overleed op 35-jarige leeftijd door een tragisch ongeval.

Als een broer

Mijn zwager was als een broer voor me. Ik was vijf of zo toen mijn zus al jong (ze was veertien, denk ik) verkering kreeg met hem. Hij was er gewoon altijd bij in mijn herinnering. Op zondagen na de kerk bij het koffiedrinken, met vakanties. Als een lid van de familie. Hij was vriendelijk, droog en maakte me aan het lachen.

Mijn zus en hij trouwden in 1968, op een snikhete dag in wat volgens mij de  warmste zomer ooit was tot dan toe. Ik was twaalf of dertien en zo trots als een pauw. Ik droeg een lange jurk en een hoed en mocht tafeldame zijn van een van de broers van mijn zwager. Mijn eerste bruiloft. Een dag om nooit te vergeten.

Eind 1979, begin 1980, zouden echtgenoot en ik naar Zuid-Korea gaan voor een langere periode. Zo’n vertrek was toen ingrijpender dan nu, met als enige mogelijkheid tot communicatie brieven schrijven. Telefoneren alleen in uiterste gevallen. Het was duur en de verbinding was slecht. 

Mijn zus en zwager waren toen al een paar jaar gescheiden, maar ik had nog steeds contact met hem. Het ging (psychisch) niet goed met hem. We zijn nog een dag naar de dierentuin geweest, met ons dochtertje. Ik weet niet goed meer wanneer we elkaar voor het laatst zagen.

Hoe rouw je op afstand?

Toen, na onze eerste paar maanden in Korea, kwam het telefoontje. Hij is overleden. Een tragisch ongeval. Een week later ontvingen we nog een kaart van hem, geschreven vanuit Parijs…Geschreven en verstuurd vlak voor zijn dood. Hoe bizar was dat.

Hoe rouw je wanneer je alleen bent, zonder andere familie en vrienden die hem een levenlang kenden? Hoe rouw je wanneer je geen afscheid kunt nemen? Hoe rouw je wanneer je niet samen met anderen een geliefde kunt begraven? Vragen die nu met het coronavirus ook gesteld worden. Ik heb er geen antwoord op. Ik zat aan het andere einde van de wereld, zelf verwikkeld in een enorme aanpassing aan de Aziatische cultuur. Je schrijft brieven aan iedereen, leeft mee, maar tot op de dag van vandaag heb ik het gevoel niet echt gerouwd te kunnen hebben.

En dan is er opeens die droom. Hij is er, staat in de kamer en ik vlieg hem om de hals. Mijn grote broer! Ik schreeuw het uit van blijdschap dat ik hem weer zie. Ik heb je zo gemist! Ik voel geen verdriet, maar blijdschap. Hij is er weer. Maar bij het wakker worden is hij weer weg.

Ik leef mee met de nabestaanden van hen die nu sterven en die er niet bij kunnen zijn. Die niet het gezicht kunnen strelen van de geliefde die hen verlaten gaat. Die niet nog eens kunnen zeggen hoeveel diegene in hun leven betekend heeft. Die geen tranen kunnen storten omdat alles zo vervreemdend is. Die niet een laatste groet kunnen brengen aan het graf en zich niet kunnen laven aan de warmte van wie mee-lijden. 

Goede Vrijdag en Pasen

Dat God Zich over ons allen ontfermen mag. Ik geloof dat Hij er bij is. Ook als het niet zo voelt of lijkt. Het troost me om te weten dat Jezus stierf in eenzaamheid, verlaten van God en mens. Hij weet hoe dat is. Maar straks is het Pasen. In de vroege ochtend stond Hij op, zag Maria Hem, mocht hem aanraken! Zo’n ontroerend moment vind ik dat. Ze denkt dat Hij de tuinman is, maar aan Zijn stem en de manier waarop Hij haar naam noemt herkent ze Hem. Rabboeni, zegt ze dan…wat zal ze gevoeld hebben? Het doet me een beetje denken aan mijn droom: Mijn grote Broer! Je bent er weer! Ik heb je zo gemist!

De dood is er. En we hebben verdriet en we rouwen zo goed en kwaad als het kan. Maar de dood is overwonnen. Straks vieren we Goede Vrijdag en Pasen. Die belofte geeft me troost.

Oude brieven

In de jaren zeventig was het blijkbaar nog niet doodnormaal telefoon thuis te hebben. Ik ben oude brieven aan het herlezen en tot mijn verrassing zijn die niet alleen geschreven in de jaren tachtig toen ik in het buitenland woonde met man en kinderen. Ze dateren al van de jaren ’70. Er wordt weliswaar veel in gemopperd op het feit dat we telefonisch niet bereikbaar waren, maar het kon blijkbaar nog. Ik weet ook niet meer waarom we geen telefoon hadden. We verkasten toen ook al vaak, dus wellicht had het daarmee te maken. Plus het feit dat we buitenlandse vrienden en familie hadden die vanwege de kosten niet belden maar schreven. Het pre-digitale tijdperk was dat.

Ik heb daardoor wel een schat in mijn bezit. Persoonlijke verhalen van tientallen mensen over wat hun in die tijd bezighield. Schrijven leidt tot meer openhartigheid dan praten, denk ik, dus de brieven zijn vaak een blik in de harten van mensen.

De brieven die me bij het herlezen met name raakten zijn die van mijn vader en moeder. Ouders vervagen wat in je herinnering(ze stierven respectievelijk 34 jaar en 15 jaar geleden) , maar opeens waren ze, tijdens het herlezen, weer zo dichtbij. Ook voor hen gold dat schrijven makkelijker was dan praten en dat ze in die brieven hun liefde uitspraken op een manier die in de dagelijkse communicatie minder nadrukkelijk aanwezig was. Ik zie hen zitten aan tafel, mijn moeder met haar vlugge, wat ongeduldige schrift, mijn vader, altijd als tweede, met zijn zeer puntig, precieze schuinschrift. De dunne blauwe luchtpostvellen nauwgezet aan beide kanten beschreven. Altijd nauwkeurig nagenummerd door mijn vader.

Ze vertellen over de de dagelijkse dingen. Bezoekjes bij deze en gene, ziektes en zeertes. Over de broers en zussen, ons nichtje en de neefjes. Maar soms gaat het dieper en vertellen ze over dingen waar ze het moeilijk mee hadden. In de familie of bij vrienden. En je proeft dat ze ons missen. Een deel van de brief is altijd gereserveerd voor onze kinderen, hoe klein ze ook waren. Heel af en toe kregen we een ingesproken bandje. Mijn vader kletste er vrolijk op los, maar aan mijn moeders stem hoorden we hoe vreselijk ze zoiets vond. Ze was duidelijk onder druk gezet door mijn vader. Zij schreef liever.

Wat me ook opvalt, tot mijn eigen schaamte, zijn mijn voortdurende verzoeken om spullen…kleding, thee. koffie, lego….De ene doos is nog niet gearriveerd of ik ben alweer aan het zaniken over de volgende…Wat hebben die twee zich ingespannen om ons verblijf in het verre Korea zo aangenaam mogelijk te maken. Ik realiseer me nu pas hoeveel werk dat was voor ze.

Daarnaast richtten ze iedere twee jaar, wanneer we met verlof kwamen, een compleet huis voor ons in. Alle spullen kwamen van zolders van bekenden waar ze in het pre-Kringlooptijdperk werden bewaard. Bankstellen, bedden, kasten, tafels, serviezen. Alles in de kleur en stijl van het modetijdperk 10 jaar daarvoor. Geen wonder dat wij, toen we definitief naar Nederland terugkeerden, een soort mode-zombies waren. Geen idee van eigen smaak en voorkeur. Dat duurde dus wel even. Het hielp wel om een eigen stijl te ontwikkelen.

Terug naar mijn vader en moeder. Mijn vader overleed relatief jong, net 71 en heeft onze terugkomst niet meer meegemaakt. Moeder heeft gelukkig nog vele jaren mogen genieten van haar kleinkinderen (en van ons). Maar vooral nu ik zelf kleinkinderen heb, besef ik des te meer dat die acht jaar zonder de kleinkinderen moeilijker geweest moeten zijn dan ze ooit zeiden. Steeds weer dat afscheid op Schiphol. De geboorte van onze jongste en er niet heen kunnen. Bij het ouder worden besef ik steeds meer dat er door hen een offer werd gebracht waar ik toen niet bij stil stond. Ook omdat ze er nooit over klaagden. Nooit een bezwaar hebben geuit.

Met terugwerkende kracht ben ik trots op ze en voel ik weer even hun liefde door de toewijding die ze toonden.

Mobility then and now

Een blogbericht in het Engels deze keer:   Yugwa_2 I lived in Pusan, South Korea in the 1980’s and once a year our neighborhood sounded like a canon was going off every three minutes or so. Ka-Booom! Outside lots of people gathered around an old rusty looking thing on wheels that resembled some sort of mini-tank.  It was a mobile rice popper. Quite a contraption. Women and children would flock around it  bringing their portions of rice or corn to be popped. It was, what I remember, around Chusok, a Korean harvest festival, in september when (among many other things) the airy and sweet popped rice snacks called yugwa were made. The popped rice would be crushed and a layer of this  would cover an airy, sweet, honey tasting inside.   Very nice and festive. (On Wikipedia I just read that the proces of making them was very complicated). The enormous explosion each time was one of the great attractions for many of the kids around. After all the neighborhood ladies had their grains popped, the adjessi’s would move on to the next place, all around town. With their machines on hand drawn carts. A mobile machine, but with a lot of manpower on the side. I found a nice description of the working of the equipment by a Chinese man from Taiwan who revisited his hometown. The picture is his as well.

When I was a little boy, we used to gather around a vendor who came to our small community once every few weeks, set up this machine and a stand and began popping rice. The machine looked primitive and it was. A small amount of rice goes into the opening. The lid was closed air tight. The cast iron drum was then rotated over fire (from burning coal) for about 10 minutes which increased the temperature and pressure inside the drum. The drum was then removed from the fire and the seal was forced opened using a wrench. The sudden release of pressure generated a very loud boom to the amazement of the kids. It also released a cloud of gas and steam and popped the rice grains to about 10 to 15 times of its original size into a bag or some kind of container. It was puffy, slightly sweet and had the smell and taste of slightly burned rice at the bottom of a rice cooker. ricepopper

The reason I remember this, is a ‘novelty’ that was shown on Dutch TV recently. Instead of bringing the fruit harvest of pears and apples to a press far away, there is now this truck coming to the people. It tours the orchard areas where apples are harvested. It carries a state-of -the- art apple pressing machine. In go dozens of kilo’s of apples and out comes clear applejuice. No banging booms. Just a smooth running machine. No novelty this mobile convenience. It takes a little less manpower. But just like in Korea in the old days,  it attracts many people which makes it just as social as the ancient popper in the ’80’s!

Wie is er bang voor wiskunde?

Het is de titel van een nieuw verschenen boek van een leraar wiskunde, Gerardo Soto y Koelemeijer. 

Ik ben bang voor wiskunde. Al decennia. Ik kan wel zeggen dat wiskunde, in mijn tijd nog algebra en meetkunde geheten, mij vele nachtmerries bezorgde in de jaren 1967 -1969. Ik verraad daarbij direct mijn leeftijd maar dat was volgens mij al geen geheim meer.

In 1967 zit ik in klas zes van de School met de Bijbel in Rheden. We zijn een jaar daarvoor verhuisd van stedelijk Schiedam naar dit dorpje onder de Posbank in Gelderland. Mijn moeder brengt me de eerste dag naar school. Op mijn verzoek draagt ze haar zondagse jas en hoed. Ik was al vroeg gevoelig voor kleding. De jas is van donkerrode tweed met zwarte fluwelen kraag en daarbij een zwartfluwelen hoed. Ik kon mijn onzekerheid de baas door trots te zijn op mijn mooie moeder.

In groep zes heb ik mijn draai gevonden en presteer goed. Zonder cito’s krijgen we allemaal een schooladvies. Het mijne is HBS. Maar we moeten wel toelatingsexamen doen. Op een goeie dag in de zomervakantie fietsen we als groepje richting Arnhem. Naar het Christelijk Lyceum Arnhem alwaar de toets zal worden afgenomen. Het is spannend maar ik slaag zonder problemen. Dan vangt mijn middelbare schooltijd aan.

Ik ben een talenmens. Als kind al een lezer vind ik het op de HBS heerlijk om ingewijd te worden in nieuwe talen als Frans en Duits en mijn eigen taal verder uit te pluizen. Uiteraard mopper ik mee over naamvallen en werkwoorden, maar stiekem vind ik het leuk.

Minder blij ben ik met de vakken algebra en meetkunde. Of die al in de eerste klas werden gegeven weet ik niet meer. In mijn herinnering begon de kwelling vroeg en duurde eindeloos lang. Mijn hersenen konden op geen enkele manier de abstracte formules, berekeningen en vormen bevatten. En mijn wiskundeleraar kon op geen enkele manier de disfunctie van mijn hersenen bevatten en raakte geïrriteerd als ik het ‘nog steeds’ niet snapte.

Uren bracht ik door op mijn kamertje met mijn geduldige, lieve oudste broer die zijn uiterste best deed mij enig begrip bij te brengen. Na alle oefening, perste ik soms zowaar het juiste antwoord uit mijn vermoeide brein. Maar kwam ik dan de volgende dag op school en de leraar schreef de opdrachten voor een proefwerk op het bord, stond het huilen me nader dan het lachen. Het was een groot abracadabra voor me. Hoe stom een kind zich dan kan voelen, als iedereen om je heen ijverig zit te pennen en jij hebt geen idee zelfs waar te beginnen! Dat paniekgevoel graaft diep door in een kinderziel.

Uiteindelijk ben ik in de tweede klas blijven zitten met een twee en een drie voor de vakken. Ik mocht, vanwege de goede cijfers voor andere vakken wel verder naar de HAVO. Een toen nieuwe vorm van onderwijs waar op deze school een pilot voor werd gedaan. Ik was dolblij, Alles was beter dan nog een jaar die kwelling te moeten ondergaan.

Er is dus een boek geschreven over dit fenomeen. De angst voor wiskunde. En hoe die voor leerlingen is weg te nemen. Ik wist al langer dat onder die ijverig pennende klasgenoten van mij er heus wel meer waren die minder goed waren dan het leek. Hoe het hen is vergaan weet ik niet. Mij is de ervaring van falen op deze manier altijd bijgebleven. Een leraar die grapjes maakt over jouw ‘eigenwijsheid’ en gebrek aan hersenen slaat een deukje in het zelfvertrouwen.

Vandaar dat ik de publicatie van het boek toejuich. Laten vooral leraren wiskunde hun voordeel ermee doen. En ik ben blij dat ik niet de enige ben die bang is voor wiskunde.

N.a.v Wie is er bang voor wiskunde?
Auteur: Gerardo Soto y Koelemeijer
ISBN:9789462988392

Ik hoor trompetten klinken

Grootvader Jacob van Katwijk was in mijn jeugd een legendarische figuur. Overleden in 1949 ken ik hem alleen uit de verhalen van mijn moeder, die haar vader adoreerde. Ik denk dat zij veel van hem weg had, tenminste in haar interesses en gevoeligheid. Ze vertelde me talloze verhalen over zijn rol in haar leven. Hoe hij voorlas uit boeken die hij op de markt kocht. Hoe hij thuiskwam met een jurk die haar moeder geweigerd had te kopen. En, bij een andere gelegenheid, een badpak. Hoe ze hem zag aan komen lopen met een stapel boeken, ook voor haar. Zij, de lezer, onhandig met naaien en verstellen vond bij hem erkenning die ze miste bij haar moeder. Mijn moeder was een hoog gevoelige vrouw, voordat die karakterisering was uitgevonden. Ze heeft daar veel onder geleden, denk ik. Zich vaak onbegrepen en minderwaardig gevoeld. Bij haar vader voelde ze zich veilig en hij bleef voor haar de grote held. Dat was voor haar en mijn vader niet makkelijk. Hij was in veel dingen het tegenovergestelde, vermoed ik, van zijn vereerde schoonvader. Een doener, geen lezer, niet echt gevoelig, hield van lolletjes op het randje en zo voort. Zoals zo vaak gebeurt, een tegenpool van haar.

Mijn moeder was weemoedig van aard. Gevoelig voor tijdstippen op een dag. Twee uur ’s middags vond ze een vreselijke tijd…als het vier uur was knapte ze op. Dan werd het schemeren, iets wat ik weer verschrikkelijk vond. Doe het licht aan, alsjeblieft! Dan dronk ze haar kopje thee en om vijf uur haar koffietje. Mijn vader dronk dan graag zijn borrel. Het klinkt gezellig maar de herinnering vervult me toch met een eigenaardig gevoel van donkerte. Misschien omdat ik als kind die nostalgie en wat donkere weemoed van mijn moeder inademde.

Eerder schreef ik al een blog (die ik zo gauw niet terug kan vinden) over haar liedkeuze bij het naar bed brengen. Ze zong graag en ik vond het heel fijn om mee te zingen, maar de liedjes waren vol van weemoed en verdriet. Dwalende herders, stervende kindertjes in zolderkamers en stegen en hongerige roodborstjes (dat laatste was wel het vrolijkste liedje van het repertoire).

Een van de liederen sprak met name tot mijn levendige verbeelding. Mijn moeder vertelde erbij dat mijn grootvader het zong toen hij als gijzelaar gevangen zat in de oorlog. Gevangen zitten en de oorlog, dat riep bij mij als kind beelden op van kerkers en gekwelde zielen wachtend op de dood. Of dat kwam door de tekst van het lied of door mijn eigen fantasie, maar het lied maakte diepe indruk op me. Het is een lied uit de Johannes de Heerbundel, meen ik.

Ik hoor trompetten klinken
de vijand is nabij
Ik zie harnassen blinken
maar niemand is bij mij…

Vooral die laatste zin sneed door mijn kinderziel…daar zat mijn arme opa te wachten op de dood, van iedereen verlaten…Ik zag de harnassen oplichten in het schijnsel van fakkels en de slechterikken naderen om mijn opa om te brengen. De tekst vervolgt:

Het hart klopt door ’t benauwen,
dies laat ik diep beschroomd
’t gezicht ’t gebergt’ aanschouwen,
of daar geen hulp van koomt.
gezang 305

Dat het in werkelijkheid minder erg was en dat zijn gevangenschap niet in een cel maar in een zaal van het seminarie Beekhuis in st. Michelsgestel had plaats gevonden wist ik toen nog niet. Ook niet dat de doodsangst weliswaar ondergronds aanwezig was vanwege het ombrengen van mede gijzelaars door de nazi’s, maar niet direct hem persoonlijk betrof. Mijn moeder had niet voldoende door hoe gevoelig en angstig ik was als kind, anders had ze het misschien beter uitgelegd. Maar het lied is me altijd bijgebleven en doet me onmiddellijk aan de grootvader denken die ik nooit gekend heb. Gelukkig overleefde hij de gijzeling en kwam weer thuis halverwege de oorlog. Hij stierf aan de gevolgen van keelkanker (of lipkanker) in 1949,