Oudroze en hoe ik weer iets heb geleerd

Alles gaat bij mij geleidelijk. Ik heb inmiddels (na 60 jaar) over mezelf geleerd dat ik te snelle veranderingen niet fijn vind. Altijd heb ik even tijd nodig om te ‘wennen’. Als ik thuis ben wil ik eigenlijk niet weg, als ik weg ben wil ik in feite niet naar huis. Niks ergs. Goed mee te leven als je het weet van jezelf. Ik merk het ook aan dingen weggooien. Vind ik heel moeilijk. Planten die lelijk worden zet ik eerst een poosje buiten tot ze daar nog lelijker worden en dan kan ik pas afscheid nemen.

Mijn moeders kleding (ze overleed in 2006) is ook zo’n ding. In een keer alles weg doen bleek een tijd geleden een brug te ver. Ik bewaarde stapels truien waarvan ik wist dat ze die met zorg had uitgekozen en nog wat andere zaken. Van één trui heb ik nog een sjaal gemaakt. Langzamerhand voelde ik dat de tijd aanbrak om weer eens wat weg te doen. Ik heb toen de truien weg gedaan die ik zelf niet mooi vond. Maar de allermooiste, de kobaltblauwe, de oudroze, die heb ik weer terug in de doos gedaan.

Oudroze was een van mijn moeders lievelingskleuren. Ik ben ermee opgegroeid en was verbaasd toen mensen mij aankeken later en zeiden, oudroze, wat is oudroze? Ja, oudroze is roze maar dan oud.., verbleekt zeg maar. Best mooi, vind ik ook. Met grijs, of blauw. Een andere kleur die mijn moeder droeg, maar pas later. Aanvankelijk durfde ze niet zo op te vallen. Alles was pastel en tot op zekere hoogte kleurloos. Maar oudroze, dat kon.

Zo waren ook vele meubels oudroze bekleed. De eettafelstoelen, de fauteuils, allemaal van een rozig kleedje voorzien. Ook die heb ik nog staan. Wat moet ik er nu mee…? Met die vraag liep ik de laatste maanden rond. Enigszins in de greep van een opruimwoede. Wegdoen naar de Kringloop? Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. De stoel waar ze zo trots op was toen die net terug kwam van de stoffeerder. Eerst maar een poosje in de garage stallen.

upholsteringma'schairEn zo besloot ik op een mooie middag dat nu de tijd gekomen was om van deze stoel een project te maken. De bekleding eraf en gewoon eens kijken of ik dat zelf zou kunnen, bekleden. Dat heb ik geweten. Ik heb heus weleens een stoel opnieuw bekleed. Maar dat ging dan meestal van hatseflats, kussens eruit, stof eraf, nieuwe stof erop, klaar. Dit echter was van een geheel andere orde. De oudroze stof, waar mijn moeder zo trots op was, zat met drie miljoen nietjes en sierspijkers verankerd aan het hout van de stoel. In het zweet mijns aanschijns heb ik die eruit moeten wurmen. Met een schroevendraaier en een tangetje. Eén voor één.

Ik snap nu waarom meubels laten stofferen zo duur is.

Vaderdag

pappa (2)Ik was een echt moederskind. Lezers die mij al langer volgen zullen die conclusie al wel getrokken hebben. (bijvoorbeeld: nu is het welletjes, Yesterday, kijk verder op categorie Moeder ) Mijn wereld als kind bestond uit ik en mijn moeder, ergens ver weg was er een vader, en nog verder weg een aantal broers en zussen, maar die verstoorden in feite de rust en de eenheid met mijn moeder. Het kwam, als je zoiets al verklaren kunt misschien wel omdat mijn vader er meestal niet was. Zakenman, dus veel op reis. Ouderling of diaken in de kerk dus veel vergaderen en op pad voor de gemeente. Mijn moeder daarentegen was er altijd. Vóór ik naar school ging vanzelfsprekend, zij zorgde voor het gezin en de huishouding. En vanaf de kleuterschool iedere ochtend aan het ontbijt (mijn vader bleef liggen) en als ik thuis kwam ook. Het eten was in huis of we gingen samen nog wat halen in de buurt bij de groenteman of slager. Of bij de Végé op de hoek. Maar ik kan mij niet herinneren dat ik ooit werd opgevangen door mijn  vader. En als mijn moeder ziek was (en dat was ze regelmatig) stortte mijn wereld in.

Wanneer kreeg ik meer een band met mijn vader? Eerlijk gezegd pas laat in zijn leven. Ik vond het moeilijk met hem om te gaan. Hij was redelijk eigenwijs (dat zeggen mijn kinderen ook van mij, dus een ding heb ik alvast gemeen met hem) en kon op zijn punt blijven staan met in mijn ogen belachelijke argumenten, en als ik dan zover was dat ik hem onderuit gepraat had zei hij: we houden erover op! Woest maakte me dat.

Hij kon ook heel ongenuanceerd zijn, vond ik. Iets was wel zo of niet zo. Daar kon ik ook slecht tegen. Ik ben dan misschien eigenwijs, maar niet zwart wit!

Ik denk dat ik, omdat ik zo verbonden was met mijn moeder, heel lang mijn vader alleen kon zien door haar ogen. En veel van de leuke dingen van mijn vader kon zij niet zo waarderen. Dat voelden wij haarfijn aan. Mijn moeder wilde een gevoelige, empathische, zachtaardige, boeken verslindende man. Mijn vader was een nogal dikhuidige,’ís er soms iets met je of zo‘-achtige, driftige, lezen- als- er- geen- sport- op- tv was, van een borrel en lekker eten genietende man. Die gek was op zijn vrouw, maar af en toe he-le-maal niets van haar begreep. Dan bracht hij haar maar naar haar broer en zijn vrouw in Brabant om een paar daagjes begrepen te worden en verwend. En dan zat ik met de gebakken peren: een gezinsverzorgster, met een wit schort.

Want mijn vader had veel leuke eigenschappen. Zoals ik al zei: hij hield van een borrel, lekker eten, was zeer gelovig en serieus op dat vlak, hij kon uitbundig zijn, gieren van de lach en probeerde ons te leren stijldansen. Slechts een van de drie meiden had er feeling voor, en dat was ik niet! Hij was streng voor mijn oudere broers en zussen. Ik als laatste en vijfde heb een andere vader gekend dan zij. Make-up was een al lang gepasseerd station. Mijn oudste zus mocht nog geen lipstick, ik liep met dikke zwarte eyeliner op de middelbare school.

Mijn vader was, toen ik tiener was, niet in goeie doen. Hij was ontslagen wegens een fusie en kon het onrecht van aan de kant gezet te zijn niet verdragen, na veertig jaar trouwe dienst. Hij stortte in en kampte jaren met wat we nu een depressie zouden noemen. Lag lang op bed, was down en altijd bezig met De Zaak. Pas na een jaar of 10 kwam hij daar wat bovenop en hebben hij en mijn moeder nog wat kunnen genieten van hun tijd samen (hij overleed in 1986).  Lichamelijk had hij ook veel geleden. Zwakke rug, altijd pijn, een zwakke maag, en slechte longen (roker!). Maar uit die laatste  jaren stammen mijn beste herinneringen. Zijn liefde voor onze kinderen, zijn altijd beschikbare behulpzaamheid. Hij heeft wat afgeklust in onze huizen. Met echtgenoot voetbal kijken, met zijn vieren ergens koffie drinken (met een glaasje jenever erbij of een cognacje) en een gebakje met slagroom.

Waarin ik op mijn vader lijk? Eigenwijs dus (volgens mijn nageslacht), ik kan ook uitbundig zijn, hou van een wijntje en lekker eten. Kan ook moeilijk uit bed komen in de ochtend en naarmate de avond vordert word ik actiever. Eén ding wat ik, in navolging van hem, altijd doe is knielend bidden. Dat zag ik hem doen, ’s ochtends, op zijn knieën voor het bed, hardop biddend. Onbewust heb ik dat overgenomen. En wat ik helemaal aan hem te danken heb is mijn bijbelkennis. Geen maaltijd werd het overgeslagen, het bijbel lezen. En altijd zochten mijn ouders naar een goed te volgen vertaling van de bijbel. De Willibrordvertaling, moderne vertalingen, voorlopers van Groot Nieuws. Veel erover praten deden we niet, maar mijn vader las met passie en overtuiging  voor: Dit is het woord van God.

Ik bedank bij deze mijn vader voor veel. Zijn inzet, zijn harde werken zodat het ons aan niets ontbrak, voor de vakanties, de uitjes, de patatjes en kroketten, de badmintonspelletjes, zijn trouw in het bijbellezen en kerkbezoek. Voor alle klusjes, alle verhuishulp en vooral voor het feit dat hij van ons hield. Het leven was niet makkelijk. Vijf kinderen opvoeden was niet makkelijk. Zeker niet in een periode waarin alles veranderde en kinderen rebels waren en andere wegen gingen dan hij wilde. Maar uiteindelijk hebben we allemaal rond zijn sterfbed gewaakt en gewacht. Wel een maand lang rouleerden we en brachten tijd door met hem. Hij stierf op zijn 72e. Best jong eigenlijk. Maar het was goed. “Dan ga ik op tot Gods altaren, tot God mijn God de bron van vreugd”. Ik zie hem nog staan in de kerk, hard zingend, hoofd in de nek vol overgave. Zijn lievelingspsalm.

Korea town en NYC

We wanen ons terug in Pusan, Zuid Korea. Overal om ons heen winkels en restaurantjes met Koreaanse opschriften, de straten vol met Koreanen, de meisjes giegelend achter hun hand, vrouwen en mannen, kinderen in wandelwagens, af en toe een westerling. Eén groot verschil, we worden niet aangestaard of nageroepen. Flarden van Koreaanse gesprekken dwarrelen rond vermengd met Engelse woorden. Enigszins zoals wij Nederlands en Engels door elkaar spreken. Het voorrecht om van beide talen de meest expressieve woorden te combineren. Slechte gewoonte trouwens, maar onvermijdelijk voor wie in twee culturen verkeert. Wij gebruiken zelfs wel Koreaanse woorden die feilloos aangeven wat je bedoelt en waarvoor geen Engels of Nederlands equivalent bestaat. Maar dit terzijde.

korea town

We rijden rondjes in de buurt, op zoek naar een parkeerplek en vinden er een op enige afstand van het restaurant waar we gaan eten (San Su Kap San, een aanrader! Met gratis parkeren!) Een goeie vriend van onze dochter, die in New York woont, zelf van Koreaanse afkomst, heeft ons erheen gebracht. Korea Town in Flushing, Queens, New York. Volgens hem heerst hier nog de sfeer van de jaren ’80/’90, de tijd dat we zelf in Zuid Korea woonden.

SAM_1269
We lopen van St. Johns Place richting Eastern Parkway

Inderdaad, ik heb een ‘thuis’ gevoel. Dat had ik al in de (achter) buurt waar dochter woont en waar wij twee nachten logeren, Crown Heights, Brooklyn, NYC. (lees vooral 21st century renaissance) We slapen in haar bed, zij op een luchtbed op de grond. Haar dove katje Sy ligt tussen ons in. De eerste nacht, zaterdagavond, is er zoveel lawaai en is Sy zo blij weer gezelschap te hebben dat we weinig slapen.   In de straat staat een brandweerkazerne waarvandaan wel twee keer een wagen uitrukt met een oorverdovende sirene. In hun kielzog een blèrende politieauto.  Ik waan me in Law and Order. Voor de rest zit Sy regelmatig op mijn of echtgenoots hoofd. Maar als echte catwhisperer krijgt hij het beestje eindelijk rustig.

sy
sweet, crazy, deaf, smart little Sy foto Saskia Batteau
image-7
The bed is a little short           

In de wijk wonen overwegend zwarte mensen met een Caribische achtergrond (West Indies). De straten zijn rommelig, de voortuinen (eigenlijk omheinde plaatsjes) bezaaid met afval, en de ganse dag is het er druk op straat. Het tempo is laag, er is veel eten te koop en mensen groeten elkaar. Hier worden we wel wat aangestaard. Wat doen deze witte, rijke toeristen hier? Hoewel, dochter kent inmiddels wat winkeliers en wordt ook gegroet. Als ze af en toe roept dat haar ‘mom and dad’ op bezoek zijn krijgt ze een brede glimlach toegeworpen. Familie is heilig hier!

Foto Saskia Batteau
Foto Saskia Batteau

Op de zondag dat we er zijn ga ik uit mijn dak door de kleding om me heen. Kleurrijk, feestelijk, met prachtige hoofddeksels en klederdracht (Surinaams, Jamaican’s) voor de vrouwen, felgekleurde pakken voor de mannen, allemaal op weg naar een van de tientallen kerken en kerkjes in de buurt. Huiskamerkerken vaak. Er wordt uit volle borst gezongen, met de deuren wijd geopend voor wat frisse lucht in de volgepakte kleine ruimtes. De dominee preekt luid en duidelijk. Dit zijn gemeentes die zich niet schamen voor het evangelie! Alles samen brengt dit het Korea gevoel naar boven. Zo liepen we in de jaren tachtig ook op straat: Mensen her en der op weg naar hun kerk, gekleed vaak in hun schitterende Koreaanse hanboks, dikke bijbels onder de arm. De kerken met luidsprekers die, lelijk vervormd maar toch, hun oproep lieten horen ter kerke te gaan. De drukte op straat, de eettentjes, het chaotische verkeer.
Ik heb opeens een blij gevoel! Hier hoor ik thuis. (Ik vergeet gemakshalve alle minder leuke dingen, ik wil me even onderdompelen in het warme bad van goeie herinneringen)

We lopen van St. Johns Place via Eastern Parkway richting de buurt waar we vrienden van dochter gaan ontmoeten. Het is een prachtige, zonnige dag dus we kiezen ervoor te gaan lopen. Een half uurtje of zo. Eastern Parkway is een mooie, brede, groene avenue, dus prettig wandelen. Na 10 minuten zien we in de verte een afzetting van de weg voor verkeer, en we komen terecht in een parade van Chassidische joden die daar wonen.  Duizenden in lange zwarte jassen gekleedde mannen met baarden en pijpenkrullen langs de oren en hoge hoeden of grote vierkanten bontmutsen op hun hoofd. Vergezeld van Oosteuropees uitziende vrouwen. Lange rok, met dikke kousen, een trui of bloes lukraak uitgekozen, en een soms slecht passende pruik op het hoofd. Niet erg modieus, zeg maar. Kinderen idem dito. Kleine volwassenen. Maar ze lopen in een optocht, (Lag BaOmer) , begeleid door vrolijk ogende clowns en ze zingen en huppelen dat het een lieve lust is. En dit gaat maar door. Een onafzienbare menigte. Ik zie in Antwerpen wel eens Chassidische joden. Een paar of zo. Maar hier zijn het er letterlijk duizenden! Ik krijg er toch een beetje kippenvel van. Zeker als we op grote spandoeken lezen in het Hebreeuws en Engels dat deze mensen allemaal met smart wachten op de komst van de Messiah. Die een nieuwe aarde zal stichten, een rijk komt brengen waar het vrede zal zijn. Bizar. Daar wacht ik ook op, maar de Messiah is er volgens mij al een keer eerder geweest en het rijk heeft al een begin gekregen. Je zou er zo over willen beginnen. Dat doen we niet natuurlijk.

image-8 image-9

Het hele gebeuren heeft een zeer naar binnen gericht karakter. Je voelt je, hoewel het de openbare weg is, enigszins een voyeur. Als echtgenoot een jonge man aanspreekt om te vragen wat de achtergrond is van de parade, verschiet die een beetje van kleur. Maar hij doet zijn best in aarzelend Engels (ze spreken Yiddisch onderling) om uitleg te geven.  Later blijven we staan bij een podium waar een fantastische Klezmerband het mannelijk deel van de luisteraars (en dochter en mij ) tot een rondedans beweegt. Toch houden we het gevoel iets ongeoorloofds te doen. Bang om weggestuurd te worden lopen we verder.

Echtgenoot met hoed en baard wordt een paar maal gevraagd of hij Jood is. Waarom weet ik niet, maar wellicht zouden ze hem willen vermanen dat vrouw en dochter er dan niet zo wuft uit zouden mogen zien?

New York. Een overweldigend geweldige stad, zeker wanneer je Manhattan achter je laat. Over Manhattan nog een laatste blog.

Tante Fie – klein in memoriam

IMG_5948Mijn deftige tante Fie, die het eeuwige leven leek te hebben, is maandag gestorven. Ze werd 97 jaar. Zachtjes is ze naar de hemel gegleden, naar haar geliefde Heer. Ze verlangde al jaren om te gaan. Niet om dood te gaan in de zin van levensmoe, maar wel om eindelijk het leven te beginnen waar ze als gelovige al haar hele leven naar toe leefde: Haar Heer zien en ontmoeten. Zijn op de plek waar alles goed komt. Waar we zullen kennen zoals we zelf gekend zijn.

Tante Fie had een sterk geloof in God. Ze sprak erover met wie ze ook maar tegenkwam. Gewenst of ongewenst, niemand kon haar de mond snoeren, daarvoor was ze te ‘onaantastbaar’. Het geloof en de kracht die ze putte uit haar vertrouwen in God maakte ook dat ze de stormen in haar leven kon ondergaan zonder te om te vallen. Kinderloosheid was een groot verdriet. De scherpe kritiek op haar man die ‘voor zichzelf’ een gemeente begon. Not done in die tijd, en misschien ook wel niet zo wijs. Maar toch gezegend in het leven van vele mensen in die streek. Daar ging het ook om. Maar de kritiek was niet makkelijk te verdragen. Pleegkinderen kwamen en gingen en soms liep het helemaal mis, ondanks zorg en toewijding. Misschien wel door de kinderloosheid, waardoor ze een bepaalde feeling miste met hoe je omgaat met oudere kinderen. Een pleegkind bleef en bezorgde haar kleinkinderen en zelfs achterkleinkinderen. Toch nageslacht.

Ik weet van vroeger nog hoe beledigd ik me voelde zo rond mijn tiende, als ik naar de keuken gedirigeerd werd ‘want daar stond voor de kinderen limonade’. Ik was een kind en ik dronk nog limonade, maar waarom ik naar de keuken moest? Ja, nu snap ik het, als je geen kinderen hebt probeer je een zekere rust te behouden want je kunt niet tegen alle lawaai die kinderen veroorzaken. Ik heb nu alle begrip en zou soms mijn kleinkinderen ook ergens naar een veraf kamertje willen sturen voor de appelsap. Maar als je kind bent wil je nergens heen gestuurd. (Of er moet wel iets heel leuks tegenover staan).

Tante Fie praatte deftig. Of dat aangeleerd was of dat ze dit van huis uit meegekregen had? Ze kwam uit Vlaardingen. En was van een ‘betere’ komaf volgens mijn moeder. Streng opgevoed. Je altijd nuttig maken, niet lezen doordeweeks, dat was tijdverspilling. Breien, haken, verstellen, dat waren zaken die je deed wanneer je even ‘niks’ te doen had. Ze bleef een zeer energieke vrouw. Altijd in de weer om mensen te bezoeken. Zieken, armen en nooddruftigen, binnen en buiten de gemeente. Een heuse diacones, in de bijbelse betekenis van het woord.

Haar echtgenoot, mijn moeders broer, kwam uit een ander soort nest. Mijn moeder hield nooit op te vertellen dat haar vader zo’n lezer was. Hij las voor aan tafel, nam boeken mee van de markt of de dubbeltjesbibliotheek en bracht zijn liefde voor lezen vooral over op mijn moeder en haar broer. Zowel tante Fie als mijn moeder adoreerden de broer/echtgenoot. Heel hun leven zijn ze met elkaar opgetrokken, natuurlijk ook met mijn vader erbij, die eveneens veel van zijn zwager hield maar zich ook wel eens aan hem ergerde. Mijn vader was zo’n totaal ander mens! Ze deelden de liefde voor lekker eten en een borreltje, hadden beiden gevoel voor humor en konden samen gieren van de lach! Maar mijn vader was een zakenman in hart en nieren en kon niet altijd overweg met de geestelijke benadering van het leven van mijn oom. Mijn vader kon dan een gezicht trekken van: ja,ja, klets jij maar verder, maar er moeten ook mensen blijven die zich echt nuttig moeten maken..

Zaterdag gaan we haar begraven. Op de kaart staat een tekst uit Johannes 11:25:

Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij  gelooft zal leven ook al is hij gestorven.

Deftige tante Fie, geniet van uw nieuwe leven!

La Place, een neutrale plek?

Ik sprak af bij La Place met een goede vriendin van mijn overleden zus Loes (die ik alleen op haar begrafenis gezien had) om over haar laatste jaren (Loes overleed in 1992) te praten. Een neutrale plek leek me goed. Ook had ik besloten me niet voor te bereiden met een lijst vragen, maar het gewoon over me heen te laten komen. Ik had geen idee wie ik zou ontmoeten zou, geen enkel vermoeden hoe het verloop van het gesprek zou zijn. We hadden gemaild en via WhatsApp wat uitgewisseld over hoe en waar. Het zijn kleine dingen, maar ergens leidde ik eruit af dat deze vrouw redelijk toegankelijk zou zijn. Ik voelde me dus vrij rustig.

We ontmoeten elkaar op de afgesproken plek. Ik zie een wat gezette vrouw van mijn leeftijd (ze blijkt een paar jaar jonger), ietwat gespannen. We bestellen koffie en zitten eigenlijk direct in ons onderwerp van gesprek: Loes. De relatie van deze vriendin met Loes was niet ongecompliceerd. De vriendschap van Loes ging allereerst uit naar de (lesbische) partner van deze vriendin. Die was van Loes haar leeftijd. En als ik het me goed herinner een collega op het gymnasium waar Loes in de jaren zeventig/tachtig lerares Nederlands was. De vriendin die ik spreek blijkt een oud-leerling van Loes te zijn. Dat verbaast me even, maar bij nader inzien is dat natuurlijk goed mogelijk. Loes was waarschijnlijk een jaar of 27, 28 toen ze begon met lesgeven. En dan heb je in de bovenbouw leerlingen die 10 jaar met je schelen in leeftijd.

Hoe dan ook. Ik zit nu tegenover degene die Loes tot vlak voor haar dood als een van haar beste vriendinnen beschouwde. Mijn prangende vraag ( die bleek er dus wel degelijk te zitten) was hoe zij had aangekeken tegen de psychische gesteldheid van mijn zus. Was zij er ook schuldig aan dat Loes geen hulp zocht in het reguliere medische circuit? Kwam ze ook uit die vreemde, alternatieve do-it-yourself hoek? Niets bleek minder waar. Ook zij had herhaaldelijk erop aangedrongen hulp te zoeken, te stoppen met de kostbare ‘trainingen’ bij goeroe Godefriede die nergens toe leidden. Uiteindelijk verbrak Loes het contact met de vriendinnen. Ik weet nog dat ze dat vertelde aan me: Ik heb gebroken met vrienden die een slechte invloed op me hebben.…Ik had toen geen idee wat ze bedoelde. Zoals ik haar zo vaak niet volgen kon.

In het adressenboekje staan bij sommige namen een kruisje. Ook bij de namen van de vriendin met wie ik sprak. Ik heb het boekje aan haar laten zien. Kon zij een patroon ontdekken? Kende zij de mensen die aangekruist waren? Na een poosje gebladerd te hebben kwam ze tot de conclusie dat de meeste kruisjes stonden bij namen van de beste vrienden Loes. Zeer waarschijnlijk omdat ze aandrongen op het zoeken van hulp, heeft ze het contact met hen verbroken. De vriendin heeft een fotoboek meegenomen. Ze wandelden veel samen. Echte tochten, dat was Loes haar grote hobby. Eén keer eerder sprak ik een kennis van Loes, die ook foto’s meenam van wandeltochten die ze met een groepje maakten. Wandelen door Toscane, door Limburg, door Zwitserland. Ze maakte prachtige tochten met verschillende reisgezelschappen, en ook alleen. En met deze vriendinnen.

Ik zie een jonge Loes. De vervreemdende ervaring van een jongste zusje, die nu haar grote zus ziet als een jonge vrouw. Zo heb ik haar nooit gezien in het werkelijke leven, want ze was altijd ouder dan ik. Ook als we foto’s van vroeger keken was ze er bij, leefde ze, 8 jaar ouder. Nu ben ik 14 jaar ouder dan zij ooit geworden is. 45 jaar. Heel raar is dat, het voelt onwerkelijk, het klopt niet. Nog steeds niet. Al 22 jaar niet.

Maar de foto’s zijn mooi. Limburgse valleien, zonnige heuvels, luierende koeien in een schaduwrijke plek onder de bomen en daarnaast een lachende zus, met haar eeuwige Samson ‘shaggie’ in de hand. Toen was het leven nog goed, denk ik. Mijn zoektocht is naar wanneer de ommekeer kwam. Ook de vriendin verwijt goeroe Godefriede Loes te hebben weerhouden van een realistische kijk op zichzelf. Maar Loes heeft daar natuurlijk ook een aandeel in. Ze was hoogbegaafd denk ik, pienter genoeg om te kunnen beslissen wat het verschil is tussen ziekte en  gezondheid. Maar ze weigerde in die termen te denken. Het was uiteindelijk ook een keuze die ze maakte.

Het adresboekje van Loes

22 jaar geleden stierf mijn oudste zus Loes. Op 28 juni, op een snikhete dag. Ze benam zichzelf het leven, niet meer in staat verder te gaan op de manier zoals ze de laatste jaren leefde en zich voelde. Omdat ze iedere vorm van medische hulp weigerde werd haar toestand alleen maar erger. Ik vermoed dat ze leed aan een bipolaire stoornis. In Rotterdam volgde ze jarenlang zg. trainingen bij een psychologe die zonder meer in de alternatieve hoek behoorde. Ze adverteert nog steeds in de paranormale/alternatieve hoek.

Alles werd uit de kast gehaald om cliënten te doen geloven dat de goddelijke vonk, de eigen kracht, de innerlijke ziel enzovoort het uiteindelijk zou winnen. De kracht was er, die moest je alleen kunnen mobiliseren. Door rebirthing, door schreeuwsessies, door massages, door weet ik wat voor andere methodes werd er jaren (!) getracht mensen te ‘helen’. Dit was uiteraard een kostbare zaak. Mijn zus heeft in de loop der jaren duizenden guldens (toen nog) besteed aan de ‘lessen’ (het was GEEN therapie) van deze vrouw. Het waren de jaren zeventig en tachtig. De jaren van de sensitivity trainingen, de jaren dat we alles eruit moesten gooien, onszelf moesten vinden ten koste van alles en iedereen. Ik denk dat dit tegenwoordig zou vallen onder het misbruik maken van iemands kwetsbaarheid.

Mijn zus werd er niet door ‘geheeld’, al verkeerde ze zelf vaak wel in die overtuiging. Hoe meer ze het ‘decorum’ losliet, des te ‘sterker’en ‘vrijer’ voelde ze zich. Terwijl haar omgeving zich er steeds ongemakkelijker bij voelde. Ze had veel vrienden. Ik kende die niet, omdat we in verschillende werelden leefden. Loes was 8 jaar ouder, had gebroken met kerk en geloof, en ook binnen de familie waren de verhoudingen bepaald niet warm. Ik heb wel blogs (bijvoorbeeld deze) geschreven over mijn relatie met haar. Na een periode in het buitenland waarin ze bij ons logeerde toen ik in het ziekenhuis terecht kwam, (kabeljauw in Korea) waren we dichter tot elkaar gekomen. Ik was altijd voor haar het lieve jonge zusje geweest, maar zij was voor mij een oudere zus met wie ik moeilijk om kon gaan. Ze deed vreemd, won het verbaal altijd van mij, was zeer dominant aanwezig, kortom ik was na een bezoek van haar altijd gevloerd.  Na de logeerpartij en haar hulp toen, groeide er voor het eerst een gevoel van verbondenheid, van genegenheid. Toen haar kleine waanzin toenam heb ik me veel om haar bekommerd. Haar dood kwam als een opluchting aan de ene kant maar ook als een dolksteek. ‘Na alles wat ik had gedaan doe je me dit aan??’ Er is niets wat zoveel gemengde en verwarde gevoelens oproept als de zelfdoding van een geliefde.

Feit bleef dat ik pas een paar jaar voor haar dood Loes enigszins leerde kennen. Haar kon zien zonder de angst voor haar scherpe tong, die ik altijd ervoer als kind en tiener. En toen was ze er niet meer. Vijftien jaar later is mijn moeder gestorven. Ze leed aan de ziekte van Alzheimer en was een aantal jaren geobsedeerd door de herinnering aan Loes. Een zware tijd, voor ons allemaal. Het gesprek ging nergens anders over. Steeds weer dezelfde verhalen, de herinneringen, haar lieve Loesje. In een houten kistje bewaarde ze alle documenten die Loes had nagelaten. Rapporten, diploma’s, foto’s enzovoort. Elke keer als ik op bezoek kwam brak het moment weer aan dat mijn moeder onder haar stoel naar het kistje greep: heb je dit al gezien, Margreet? Voor haar steeds weer nieuw, voor mij de zoveelste maal. Ik heb dat kistje niet zelden verwenst. In het kistje zat ook een adressenboekje en een agenda.

Bij het opruimen van de spullen van mijn moeder heb ik de inhoud van het kistje meegenomen. Het kistje zelf mocht mijn andere zus hebben. In de laatste 22 jaar zijn er momenten geweest dat ik de papieren uit mijn archiefkast haalde en ze door bladerde. Het adressenboekje, de agenda bekeken. Maar steeds legde ik alles weer terug, ik vond het te pijnlijk. Ik heb me ook vaak afgevraagd of ik het wel bewaren moest.

Twee, drie weken geleden vatte ik moed en ben gaan googlen om te zien wie van haar vrienden uit het adressenboekje nog te traceren waren. Ik begon met de namen van twee vrouwen, in die periode een lesbisch stel, over wie Loes het vaak had. Zonder enige moeite vond ik de gegevens. En ik heb een van de vriendinnen gemaild. We hebben afgesproken en een paar uur gepraat met elkaar. Heel bijzonder om Loes te zien door de ogen van een ‘vreemde’ die haar zeer goed kende. In een volgende blog wil ik wat meer vertellen over de ontmoeting.

 

De theepot van oom Bram

Voor ik het over de theepot ga hebben, eerst wat over oom Bram. Oom Bram was de ongetrouwde broer van mijn vader. Mijn vader’s familie scoorde niet zo hoog op de huwelijksmarkt. Van de acht zijn er maar vijf getrouwd. En van de vijf bleven er twee kinderloos. Dat valt eigenlijk wel mee, nu ik erover nadenk. Maar de twee ongetrouwde zussen en de broer die tot op hun zestigste of zo, in een mini huisje samenwoonden maakten op mij als kind diepe indruk. Ik snapte daar niets van. In mijn wereldbeeld trouwde iedereen en dan zaten daar in de Gorzen in Schiedam DRIE vrijgezelle grote mensen bij elkaar in een kabouterhuisje, met daaraan vast een heus winkeltje. Aan de overkant was nog zo’n huisje en daar woonde eveneens een ongetrouwde dame, door ons oude tante Leens genoemd. Zij was een zus van mijn oma, met de (voor mij)  exotische achternaam Buschman. Ja, wij zijn van Duitse afkomst. Dat mag ik tegenwoordig weer vrijmoedig zeggen.

Maar even terug in de tijd. Jaren dertig, vorige eeuw. Ik weet niet hoe het zo kwam (kerk?), maar op jonge leeftijd was oom Bram verliefd op mijn moeder, toen vijftien of zo. Hij uitte dat door haar steeds op te wachten na de gymnastiek. Hij liep dan een eindje met haar op, maar zei niets, waar mijn moeder zenuwachtig van werd. Mijn moeder kon absoluut niet tegen stiltes, toen ook al niet. Op een goed moment (voor mij in elk geval) stelde Bram voor ‘uit’ te gaan. Maar, vertelde mijn moeder mij later, voor geen goud wilde ze met deze zwijgzame jongen samen weg, voor zover dat al mocht in die tijd. Geen nood, hij zou zijn (jongere) broer meenemen en zij een vriendin. De rest van het verhaal is geschiedenis. Want de charmante, spraakzame, vrolijke dandy Henk (drie jaar ouder) stal haar hart. Bram had het nakijken. Hij heeft geen wrok gekoesterd, want ik weet niet beter dan dat hij iedere zondag, toen we nog in Schiedam woonden, na de kerk (waar hij niet heen ging) op de koffie kwam om de laatste stand van de belastingen door te spreken. Hij was belastinginspecteur geworden en mijn vader was graag op de hoogte van de mazen in de (belasting)wet als vader van een gezin van vijf kinderen.

-arzberg-golfbal-

 

Dan nu de theepot. Indirect is oom Bram de oorzaak van mijn interesse in servies. Ik heb serviesgoed altijd leuk gevonden, maar het servies dat bij hem in de kast stond bij zijn overlijden was het begin van een serieuze interesse. In zijn kast, bij de boedelverdeling, vonden we een Arzberg Loffelhardt Golfbal servies. Dat wist ik toen nog niet. Maar ik vond het mooi en instinctief voelde ik aan dat het een mooie kwaliteit porselein was. Niemand had interesse, behalve ik. Mee naar huis genomen alwaar het in een kast verdween. Ik verzamelde toen nog links en rechts, willekeurig en alles kwam naast het servies in de kast te staan of ergens op een pronkplaatsje. Maar op een gegeven moment heb ik een begin gemaakt met het me meer verdiepen in merken en namen van ontwerpers van serviezen.

Toen we verhuisden naar IJselstein moest er van alles de deur uit. We gingen kleiner wonen. En wat heb ik weg gedaan in een vlaag van verstandsverbijstering? Het Golfbalservies! Op een paar bordjes, de soepkommen en een schaal na. Ik had een aanval van ‘praktisch en nuttig’ en de rest: wég. Mijn hart bloedt nog steeds nu ik op internet de prijzen zie van de (ook nog eens zeldzame) onderdelen van dit mooie 50’er jaren servies. In elk geval heb ik weer een theepot gevonden, met kopje. En dan niet denken: ik had zes kopjes! Én een theepot. En zo’n geweldig leuke schaal-met-deksel!

Moraal van het verhaal? Bedenkt voordat gij iets aan de Kringloop schenkt!

golfbal schaal

 

Levende geschiedenis – Zuid Korea 1982

1982 - Pusan fotograaf Choi Min Shik maakt familiefoto
1982 – Pusan fotograaf Choi Min Shik maakt familiefoto

We woonden nog niet zo lang in Zuid Korea. Ik zie aan de foto dat we nog in ons eerste flatje wonen, Urim Mansion, een nogal weidse naam (Bosrijke Appartementen, zoiets) voor een betonnen blokje met een stuk of 40 woningen. Wel afgelegen, dus minder luchtvervuiling. Vandaar misschien dat Bosrijk.

Een (volgens onze Koreaanse kennissen) beroemde fotograaf, Choi Min Shik, wilde ons fotograferen voor een nieuw te verschijnen boek. Pusan, waar wij woonden, was toen nog een stad waar je weinig buitenlanders tegenkwam, dus een foto van een Westers gezinnetje in zijn boek was een bonus. Het was in een mum gepiept. Onze oudste zong geen liedje op verzoek, onze jongste leefde duidelijk mee in haar dilemma.

Vandaag, op zoek naar een ander boek, vond ik het fotoboek weer in de kast. Met handtekening van de fotograaf voorin. Even Googlen en het blijkt inderdaad een belangrijke fotograaf in de Koreaanse fotografie-geschiedenis. Ik ben het op mijn gemak door gaan bladeren en raakte er helemaal van in de ban. De foto’s zijn rauw en grof van pixel, en stralen een ongekende kracht uit. Dwars door de stad Pusan en elders maakt de fotograaf foto’s van het dagelijkse leven van de Koreanen. Op markten, tijdens uitjes, aan het (zware) werk. Van oude van dagen en pasgeboren baby’s, van kinderen verdiept in hun spel, tot oude mannen, evenzeer verdiept in go-spel. Geweldig mooie beelden in hun alledaagsheid. De armoede en hardheid van het leven van toen spat er af. Maar evenzeer de levenslust, de fierheid en de opgewekte aard van het Koreaanse volk. Wij kwamen daar 27 jaar na het beëindigen van een verwoestende burgeroorlog in 1953. Het land (bijna volledig verwoest en ontbost)  had zich al groots hersteld, maar de armoede was nog zicht- en tastbaar. De gespannen verhouding met Noord Korea (tot op de dag van vandaag een staakt-het-vuren, geen vrede!) legde een zware wissel op de samenleving.

Dat heeft deze fotograaf vastgelegd. Ook voor ons. Nu ik 34 jaar later deze foto’s weer zie, en zelfs mensen herken die daar op straat (onder onmenselijke omstandigheden soms) de kost verdienden, nu realiseer ik me pas hoe arm het Koreaanse volk nog was, maar ook weer, hoe sterk.

The late Choi Min-shik (Courtesy Noonbit Publishing Co / Yonhap News)
The late Choi Min-shik
(Courtesy Noonbit Publishing Co / Yonhap News)

Dat Choi metterdaad een belangrijke fotograaf was/werd blijkt uit het feit dat er in 2013 (jaar van overlijden) in zijn naam een prijs is ingesteld. De eerste in zijn soort in Zuid Korea. Choi kwam zelf uit een arme familie. Hij werd geboren in 1928 (tijdens de Japanse overheersing) en koesterde lange tijd de droom om kunstschilder te worden. Op een kunstacademie in Japan kwam hij in aanraking met het fotowerk van  Edward Steichen: “The Family of Man”. De zwart-wit foto’s troffen hem omdat ze niets verhulden. Dit leidde er toe dat hij zelf de camera oppakte en begon met het vastleggen op beeld van de harde realiteit die het dagelijks leven voor vele Koreanen inhield. Hij was niet geliefd bij het regime van dictator Park Chung hee (net vermoord door zijn body-guard, in 1979, toen wij in Korea aankwamen) die het land alleen als een succesverhaal wilde zien.
(vrij vertaald van http://enkr.blouinartinfo.com/)

Photos taken by Choi Min-shik in Busan in 1965. Courtesy of Choi Min-shik and Noonbit Publishing
Photos taken by Choi Min-shik in Busan in 1965. Courtesy of Choi Min-shik and Noonbit Publishing

Oma, moeder, draagt haar kind op de rug, terwijl ze op de markt haar spullen verkoopt. Samen eten ze zo een bakje noodles.

PS Hopelijk is met de bronvermelding het publiceren van deze foto’s niet illegaal…

Hoe koud het was en hoe ver

Het voelt alsof ik dit verhaal al eerder vertelde op mijn blog. In de tijd dat het nog Batteaublog heette. Het maakt niet uit. Het is altijd weer een spannend verhaal om te vertellen. Zo eens in de zoveel jaar.

31 jaar geleden (1983) was het net zo’n stralende dag als vandaag. Alleen was het -5 in plaats van +10. Plaats van handeling: het land waar we toen woonden, Zuid Korea, (zuidelijke Busan_Porthavenstad) Busan. Tijd: Zaterdag, kinderen vrij van school, man vrij van school. Wat doe je op een koude, stralende, vrije dag? Eropuit. Even iets anders dan de dagelijkse routine. We namen een taxi naar het havengebied en gingen naar de Seamen’s Club. Restaurant voor Amerikaanse zeelieden en andere westers uitziende mensen. Ik weet niet meer of we daar naar binnen slopen terwijl echtgenoot een stoer zeeman’s gezicht trok, of dat we daar naar binnen mochten omdat we westers waren. Hoe dan ook, voor de kinderen was de Seamen’s Club het equivalent van McDonalds, alleen iets chiquer. Het was de enige plek waar je een fatsoenlijke hamburger met patatjes kon eten. Voor ons toen even exotisch als de Koreaan hier, zeg maar.

We aten lekker, de zon scheen, maar mijn bolle buik was onrustig. Twee kinderen aten lekker hun lunch, de derde was zich aan het voorbereiden op haar eerste maaltijd in deze wereld. Ik was uitgerekend die dag, maar behalve wat gezeur was er geen teken van een ophanden zijnde bevalling. Ik was er zeer op gespitst, nog meer dan vorige keren, want ik moest naar het ziekenhuis dit keer. Zeer tegen mijn zin, maar het was niet anders. In Korea was een thuisbevalling niet aan de orde, tenzij ik het met hulp van de buurvrouw wilde doen. Ook dat was geen optie.

Terug naar huis, dutje doen, en voor de zekerheid onder de douche. Ik wilde goed voorbereid zijn. Koffertje checken. Het koffertje wat ik volgens aanwijzingen van de Amerikaanse auteur van mijn pufboek had ingepakt. Voor de lange wachttijd in het ziekenhuis een boek, een tijdschrift. Een rol koekjes voor het geval mijn energie opraakte. Iets te drinken voor de droge keel. En ik weet ik niet wat ik er (behalve pyjama en babykleertjes) verder allemaal had ingestopt. Maar ik ontleende er een gevoel van veiligheid aan. Dit koffertje moest mijn troostkoffertje zijn, straks in dat vreselijke ziekenhuis.

Ik heb die middag twee of drie keer nog gedoucht. Dat was geloof ik ook een instructie: zo gauw je denkt dat het is begonnen, onder de douche gaan want dan ben je heerlijk schoon en ontspannen wanneer het écht begint. Blijkbaar begon het steeds en stopte weer. In ieder geval besloten we rond 18.30 uur dat we toch gewoon ons geplande bezoek aan Nederlandse vrienden zouden gaan brengen. Van weeën was immers geen sprake?

We zaten er nog niet zo lang toen ik opeens zeker wist dat de bevalling was gestart. Echtgenoot was nog bezig aan een of andere uiteenzetting, toen ik hem onderbrak met een beslistheid die voor geen andere uitleg vatbaar was. We moeten NU weg! Geen probleem. Binnen een paar minuten stonden we buiten. En toen? Een normaal denkend mens had iemand anders naar de weg (nogal een eind lopen) gestuurd om een taxi te halen en was linea recta naar het ziekenhuis gegaan (vlakbij). Maar ik dacht niet normaal. Ik had maar één woord in gedachten. Baby? Bevalling? Nee…Koffertje!

gospel hospital;Zonder koffer ging ik niet naar dat ziekenhuis. Zoveel wist ik zeker. We liepen dus 15 minuten naar de weg. In het pikkedonker. In de ijzige kou. En ja, door het lopen kwamen de weeën goed op gang. Eindelijk een taxi, die al bezet was, maar soms kon je daar bij in, voor de taxichauffeur een extraatje. Via een lange omweg (ook dat nog!) kwamen we aan bij ons huis, waar ik naar binnen strompelde terwijl echtgenoot de taxi bewaakte. Onze oppas hielp me de auto in, mét koffertje, en toen begon de spannendste rit van ons leven. Over de hobbels in de toen nog slechte wegen van de stad, door een lange donkere tunnel, waarin de taxichauffeur benauwd riep dat ‘het niet in zijn auto mocht gebeuren!’ en echtgenoot een jaar ouder werd van de zenuwen.

Wat een opluchting toen het ziekenhuis opdoemde. We meldden ons bij de Eerste Hulp en In het Koreaans en het Engels vertelde ik de dienstdoende verpleegkundige dat mijn baby NU aan het komen was. Ze keek me meewarig aan, met een blik van ‘dat denken ze allemaal’ ,en vroeg mij vervolgens om mijn verzekeringspapieren. Die had ik zowaar bij de hand, Zaten waarschijnlijk in het koffertje! Opnieuw waarschuwde ik haar dat het moment van geboorte op handen was, maar ze nam me niet serieus. Goed, dan maar zelf het heft in handen nemen. Ik ben op de eerste de beste brancard gaan liggen, hevig steunend om aandacht te trekken, terwijl echtgenoot verder bleef aandringen dat er onmiddelijk een dokter nodig was. De co-assistent die die nacht dienst had verwaardigde zich eindelijk om me te onderzoeken. (Deed hij dat daar midden in de hal??) En opeens kwam er beweging in het team. Verloskamer zoveel, lift, rennen!

Met al mijn kleren aan, de assistent zonder kapje, met een in allerijl opgetrommelde zuster, kwam na luttele minuten ons derde kind ter wereld. Echtgenoot was druk met foto’s maken, arts met andere zaken, assistente met eerste opvang baby en ik wachtte op de vreugdekreet van het publiek: een meisje of een jongetje! Niets. Tenslotte gilde ik dus zelf maar: wat is het? Oh, een meisje, werd er meegedeeld. Zo terloops, tussen neus en lippen door. Pas later begreep ik dat bij géén mededeling een Koreaanse moeder automatisch weet dat er een meisje is geboren. Alleen een zoon wordt met vreugdegeroep ontvangen. Toen (1983) was dat zo in elk geval. Ik hoop dat het inmiddels anders is.

Zo lagen we aan het einde van die stralende, ijskoude, vrije, lánge zaterdag, met z’n drietjes in de ziekenhuiskamer. Het koffertje, met de rollen koek, boeken, tijdschrift en alle andere, volkomen overbodige zaken onder mijn bed.

Door dat rotding was het toch bijna een taxibevalling geworden.

(Wie het leuk vindt over Korea te lezen, dit is een leuke blog  van een Amerikaans meisje die in Busan woonde en werkte tot vorig jaar)

Yesterday

Yesterday. De oude Beatles hit vult met haar  klanken de kamer, en mijn hoofd met herinneringen. Mijn moeders favoriete nummer. Elke keer als ze het hoorde ging er een zucht van genot door haar heen. Stil, riep ze tegen iedereen die het waagde erdoorheen te praten. Het lied paste feilloos bij haar melancholieke aard. All my troubles seemed so far away.

Ik denk aan haar op oudejaarsdag en herinner me het oliebollen ritueel. Het was in Schiedam, in de jaren zestig, voor we verhuisden naar Gelderland. Mijn moeder maakte het beslag in de koude keuken van ons huis aan de Graaf Florisstraat. Ik mocht helpen roeren. Ik voel de houten lepel in mijn hand en het lichte gevoel van verbijstering dat dit beslag niet netjes in een kom zat, zoals wanneer we pannenkoeken, koekjes of een cake bakten. Dit spul zat in een emmer! De emmer die we ook gebruikten voor het ramen zemen en andere huishoudelijke klusjes. In verband met het rijzen van het beslag was de emmer het enige wat groot genoeg was. Mijn moeder stelde me gerust dat ze heus die emmer goed had schoon gemaakt, maar het bleef vreemd en een beetje spannend. Het hoorde bij het oudejaargevoel: bakken vanuit een emmer.

Het roeren klaar, de krenten als zwarte bolletjes drijvend in de wittige massa, moest de theedoek erover. En de emmer kreeg een plekje naast de kolenkachel inde achterkamer, waar het lekker warm was. Niet aankomen was het devies. Niemand was erin geïnteresseerd dus de vermaning zal wel aan mijn adres gericht geweest zijn.

En dan was het wachten geblazen. Niet makkelijk voor een meisje van rond de zes. Het
idee dat gist in het beslag ervoor ging zorgen dat het straks dubbel zoveel zou zijn, vond
ik uitermate fascinerend. Ik kon het dan ook niet helpen dat ik, ondanks de waarschuwing, om de vijf minuten stiekem onder de theedoek loerde. Net zo vaak tot mijn moeder riep dat ik er mee op moest houden omdat het beslag te veel zou afkoelen en helemaal niet rijzen. Dat hielp.

Gek genoeg heb ik geen herinnering aan het bakken van de oliebollen. Waarschijnlijk omdat mijn moeder dat in de koude schuur deed en mij daarbij niet kon gebruiken. Wel zie ik nog  voor me hoe raar ze gekleed was. Ze droeg een peignoir (zo heette dat toen, ‘penwaar’ zeiden we)  en had een doek om haar hoofd geknoopt.

Ik zie de oliebollen wel voor me. Ze lagen in de mooie, wit porseleinen Regout schalen te pronken. Grillig gevormd, met kronkelende eindjes en handvatten. Sommige leken op kippenpootjes. Maar lekker waren ze. Al was ik meestal na twee van de baksels al misselijk. Oliebollen en ‘gazeuse’. Smith chips (met zo’n rood stukje folie waar het zout in zat) en chocomel. Dodelijke combinaties. Zeker in een tijd waarin we nog weinig gewend waren aan veel vet en zoet.

Oudejaarsavond was altijd gezellig. Meestal kwamen er vrienden, of gingen wij naar vrienden toe. Kletsen, snoepen en het spannende wachten op de klok. Het indringende loeien van alle scheepshoorns op de werf Wilton-Feyenoord, niet ver bij ons vandaan, gaf aan wanneer het precies 12 uur was. En dan was het lachen, zoenen en proosten geblazen. Daarna gingen we naar buiten.

Ik heb geen herinnering aan vuurwerk behalve wat toen ‘Gillende Keukenmeiden’ heette, of voetzoekers. Die schoten sissend tussen je voeten door en maakten mij aan het schrikken, angstig kind als ik was. Rotjes waren er ook en natuurlijk de in populariteit onverwoestbare sterretjes, meer mijn type vuurwerk. Om de hoek van de Graaf Florisstraat lag het Rubensplein. Daar was een door de gemeente aangewezen plek waar alle kerstbomen uit de buurt verbrand werden. Een groot en indrukwekkend vreugdevuur. Als kind vond ik dat laaiende vuur angstaanjagend en hield mijn vaders hand stevig vast.

Het was een avond die voor mij als kind een echte belevenis was! Terugkijkend realiseer ik me dat Ik als jongste van vijf kinderen duidelijk meer vrijheden genoot dan de anderen, want ik mocht (bij gebrek aan oppas waarschijnlijk) al jong de hele avond opblijven. Mijn moeder spande zich in om een gezellige sfeer te creëren. Pas later realiseer je je  hoeveel moeite dat gekost moet hebben. Eindeloze boodschappen aan het stuur van haar fiets, niet heel veel extra geld, al de voorbereiding om voor een groot gezelschap oliebollen te bakken, terwijl het gewone leven ook door ging. Wassen, strijken, eten koken en alles zonder de moderne machines van nu.

Chapeau Coba van Katwijk! Je hebt me voor een heel leven goeie herinneringen bezorgd.