Memories of Korea 1980-1988; 5

Onze eigen flat

Dit is het vervolg in een serie die ik schrijf over onze periode in Zuid-Korea in de jaren tachtig.

De vorige blogs vind je hier en hier en anders via de categorienlijst in de rechterkolom onder Korea.

Het moment is eindelijk aangebroken, we gaan verhuizen naar ons eigen huis. (zie pijl). Een piepklein flatje in een nieuw gebouwd complex van appartementen, redelijk luxe voor die tijd. Flats waren populair en gewild in onze tijd in Korea. Men voelde zich er veilig en er was meer comfort. W.C´s met doorspoelknoppen.  Badkamers en  keukens met stromend water. Dat waren in de jaren tachtig nog exclusieve zaken. Het grootste deel van de bevolking woonde in kleine huisjes, met een of hoogstens twee kamertjes, waar vaak de entree tevens fungeerde als keuken, het toilet gedeeld werd met meerdere buren en waar ook geen riool was. De stinkende poepwagens die één keer in de week de verzamelde prut kwamen leegzuigen waren alom berucht. In de smalle steile straatjes tegen de hellingen aan kon geen vrachtwagen met zuiginstallatie komen, dus liepen er mannen met een juk, waaraan twee emmertjes gore zooi hingen. De stank was zo penetrant dat het niet hielp om je neus dicht te knijpen. Het drong door al je poriën naar binnen.

Vandaar dus het enthousiasme over flats. Hoe klein die ook waren. Daar zat een Koreaan niet mee, want men is graag dicht bij anderen. Wij vonden de flat wel klein, maar het was een eigen plek dus voelde het als luxe. Woonkamertje, eetkamer, keuken, en twee slaapkamers. De kinderen sliepen samen. De oudste,  Jesseka in een eigen Hollands Hugo–bed en baby Lukas kon eindelijk uit zijn reiswieg in een ledikantje. In Nederland had hij de laatste dagen voor vertrek bij mijn ouders thuis, ook al geslapen in zo’n reiswiegje. De aanblik ervan bezorgde mijn moeder een huilbui na ons vertrek. Ze schrijft: 

Ik had me op Schiphol flink gehouden. Dat vertelde ik aan Jacques (mijn broer). Hij zei dat ik juist gewoon even lekker moest huilen. Toen ik op zolder de wieg zag staan kwamen de tranen, het luchtte op’. (feb.1980)

Wat stonden we weinig stil bij het gemis dat zij als ouders moesten ervaren. Nu ik de brieven teruglees, dringt het pas echt tot me door. Ze misten niet alleen mij en Kim, maar ook twee kleinkinderen. Ik waardeer eens te meer hoe ze ons de ruimte gaven om te gaan, zonder druk op ons uit te oefenen.

Maar terug naar ons huis. Er was een balkon, afgesloten met glazen schuifdeuren. Daar moest de wasmachine komen die we nog niet hadden. In de badkamer was zowaar een echte douche en de WC met spoeling dus, voor ons weer een luxe na een maand zonder bij de familie Hard. We leefden nog in de illusie dat de douche het ook werkelijk zou doen.

Op een ochtend zouden de spullen uit de container worden gebracht door een verhuiswagen. Die wagen bleek een open truck te zijn waarin de chauffeur met zijn collega´s de inhoud op wonderbaarlijke wijze in de achterbak hemelhoog hadden weten op te stapelen. Daar waren de Koreanen meesters in, om in een kleine ruimte een onbeschrijfelijke hoeveelheid dingen te kunnen meesjouwen. Op handkarren of bagagedragers van fietsen werd gigantische ballast versleept. Onze collega´s hadden ooit een kledingkast laten maken die bezorgd zou worden. Op een gegeven moment zien ze iemand met een fiets de steile heuvel af komen sjezen met achterop een kast van 1.80 hoog. Heel knap en behendig, vooral als je het verkeer in rekening brengt dat moordend was.

hoeveel kilo kool deze man op een gammele fiets vervoert?

Het verhuisbedrijf in Nederland had alles zeer grondig ingepakt voor verscheping. Ieder lepeltje, ieder kopje, elk vaasje, elk stuk speelgoed was verpakt in bubbeltjesplastic. Het uitpakken was een uitdaging en een geduldwerk. Maar het weerzien met onze eigen spullen was plezierig na twee maanden van omzwervingen. Hoe we alles gingen inpassen in het mini-flatje was een uitdaging. Maar het voelde goed. Nu begon het echt!

Jesseka en Henk Gootjes spelen ziekenhuisje

Voor de kinderen was het ook goed een eigen plek te krijgen. Hoewel ze zich uitstekend vermaakten en ik me niet kan herinneren dat ze onrustig waren. Ze hadden ook een leeftijd dat het vooral belangrijk is dat je er als ouders bent en verder was het dan wel goed. We hadden veel tijd voor elkaar omdat Kim nog niet werkte en ze kregen ook veel aandacht van anderen. Soms te veel, vooral van Koreanen, die gek zijn op kinderen en ook graag in wangetjes knijpen. Maar we hadden niets te klagen. Ze waren gezond, Lukas gedijde en was een vrolijke, makkelijke baby. Ik voedde hem zelf en toen de tijd voor hapjes aanbrak, kon ik gelukkig Amerikaanse potjes babyvoeding kopen. Gerber ́s baby food. Niet te eten, vond ik het toen al, zeker als ik het vergelijk met wat ik proefde van de Olvarit potjes van onze kleinkinderen in die leeftijd. Brood was lastiger. Er was uitsluitend wit brood te koop,  klef en plakkerig, dat alleen te eten was wanneer je het in de toaster deed. De kleintjes die erop sabbelden maakten er complete deegballetjes van die dan vervolgens in hun keel bleven steken. We verlangden naar volkoren brood, maar dat zou ik zelf moeten bakken. Een heel proces van graan kopen, wassen, drogen, malen en dan pas deeg maken en broodbakken. Dat zou nog wel een paar jaar duren voor ik daar ruimte voor kreeg.

Memories of Korea 1980 -1988 – 2

Februari 1980 – Aankomst en Ontvangst

Donderdag, 14 februari rond vijf uur in de middag landt onze Korean Airlines vlucht uit Tokio op het vliegveld van Busan. We hebben onze eindbestemming bereikt: Busan, meest zuidelijke havenstad in Zuid-Korea. We stappen rechtstreeks uit op de landingsbaan en lopen naar de aankomsthal. Het is schemerig, erg koud en stoffig. Over de landingsbaan naar de aankomsthal lopen vanuit het vliegtuig had ik nog niet eerder meegemaakt en het bevestigt wat ik al wist, dat ik hier in een arm land ben aangekomen.

We zeulen onze kinderen mee plus de handbagage en al direct voel ik de blikken. We worden aangekeken en nagestaard. En als ik me niet vergis wordt er om ons gelachen. In het gebouw aangekomen stoten mensen elkaar aan en wijzen in de richting van het reiswiegje waarin we onze jongste vervoeren die op zijn buik ligt en parmantig zijn hoofd erboven uitsteekt. Die doos met hengsels en dat hoofdje blijken de hilariteit te veroorzaken. Hoezo, denk ik direct met enige agressie, nog nooit een baby in een reiswieg gezien? Het is de eerste schurende kennismaking met een nieuwe cultuur waarin het vanzelfsprekende opeens raar en lachwekkend blijkt.

Het Volkslied

We staan in de aankomsthal. Stipt om vijf uur weerklinkt plotseling door alle luidsprekers een luid gezang. Iedereen, volwassenen, kinderen, politie, douane en reizigers staan stokstijf stil, hand op het hart. We kijken wat verbaasd rond en men maakt ons duidelijk stil te zijn. Het Koreaanse volkslied schalt door de kale, betonnen hal. Een ritueel dat dagelijks op dit tijdstip herhaald wordt in het hele land, leren we later. De bevolking wordt geacht stil te staan en respect te tonen. Onze introductie in de sterk nationalistische dictatuur van Zuid-Korea in de jaren tachtig is begonnen. Hoe cruciaal dat decennium zal zijn voor het land in de ontwikkeling van autoritaire staat naar een democratie, zullen we pas achteraf gaan begrijpen. Daarover later meer.
Onze kinderen zijn moe en huilerig en we houden hen met veel moeite stil. Wat duurt een volkslied lang en wat kunnen mensen ontzettend verstoord staren. Ook dit doorstaan we. De lange reis vanuit Amerika naar Tokio, de overnachting daar in een hotel, de ontmoeting met het gezin van Niek en Dinie Gootjes met wie we de komende jaren lief en leed gaan delen, de vlucht van Tokio naar ons woonland voor de toekomst, en nu de gang door de douane. We zijn er. Hier zullen we de komende jaren zijn.

Welkom

Na een hoop gedoe bij de niet vriendelijke douane komen we dan eindelijk de aankomsthal binnen. Er staat een heus welkomstcomité te wachten. De professoren Lee Kun Sam en Oh Byung Sae. De eerste is rector van het Kosin Theological Seminary en heeft in Nederland aan de Vrije Universiteit in Amsterdam gestudeerd in de zestiger jaren. Hij is nauw betrokken bij het initiatief om Nederlandse docenten naar de Theologische Hogeschool in Busan te halen. Professor Lee spreekt nog een aardig woordje Nederlands. Een allervriendelijkste man. Prof. Oh Byung Sae is een vriendelijke, maar wat meer gereserveerde man. Een echte Koreaanse geleerde zullen we later begrijpen als hij in zijn prachtige, statige Koreaanse geleerde winterkledij op school rondloopt. Hij spreekt uitstekend Engels. Verder is er een Amerikaans zendeling echtpaar, ds. Theodore en Grace Hard . Zij wonen al sinds de jaren vijftig in Busan en zijn nauw verbonden met de opleiding. We worden hartelijk welkom geheten en in een stoet naar buiten geleid waar we in een aantal auto’s worden geplaatst. Autostoeltjes bestonden zelfs in Nederland nauwelijks, dus zeker in Korea is daar geen sprake van. Kinderen her en der op schoot en in het inmiddels aardedonker vertrekt de colonne auto’s richting de stad Busan. De duisternis valt hier snel, er is nauwelijks schemering. En er is geen enkele straatverlichting te bekennen. Alleen de koplampen van de auto’s geven een zwak licht in het donker van de snelweg, of wat daarvoor moet doorgaan. Veel van de omgeving is er niet te zien. De wegen voelen hobbelig aan, maar meer is er over die eerste rit over Koreaans grondgebied niet in mijn herinnering achtergebleven. Het is inmiddels rond zeven uur en ik ben doodop.

Ik geef me over aan de autotocht, heb geen idee waar we terecht zullen komen, huis, hotel of wat dan ook. Ik ga ervan uit dat het wel goed zal komen. Na een maand bivakkeren bij de schoonouders en daarna een zwager, zal hier ook wel ergens een bed staan waarin we kunnen slapen, desnoods met zijn drietjes. Lukas heeft immers zijn eigen veelbesproken reiswieg al.

De Maaltijd

Het laatste waar we mee gerekend hebben is de Koreaanse gewoonte om gasten met een (uitgebreide)maaltijd te verwelkomen. Of de gast daar wel of geen behoefte aan heeft na een vermoeiende reis doet niet ter zake. Eten aanbieden is de eerste vorm van gastvrijheid. Veel eten. Weigeren is een belediging van de gastheer en -vrouw. Eten is in de Aziatische cultuur de poort naar contact en vertrouwen. Ergens hadden we dat in een boekje al eens gelezen, maar in ons hoofd gevuld met watten door de eindeloze reis is het licht nog niet aangegaan. Ik wil alleen maar mijn moede lijf ergens neerleggen en slapen!

Hialeah

Legerbasis Hialeah. Kon geen foto vinden uit de jaren tachtig, helaas.

De colonne auto’s stopt, na een lange rit, bij een controlepost met Amerikaanse militairen die op wacht staan. Papieren worden gecheckt en de stoet rijdt door. We stoppen bij een gebouw dat ‘Officersclub’ heet. Het restaurant voor officieren op de Amerikaanse militaire basis Hialeah. Mevrouw Hard werkt als onderwijzeres op de lagere school van de basis en heeft toegang tot alle faciliteiten. (Later zullen we daar nog veel plezier van hebben). Maar hier gaat tot onze grote schrik een maaltijd plaatsvinden.
Misschien om het niet al te ingewikkeld te maken, misschien om ons niet direct af te schrikken door ons Koreaans eten voor te schotelen, misschien omdat men het een hele eer vindt daar te eten, ik weet het niet, maar een half uur later zitten we verbouwereerd achter een steak op ons bord met de omvang van een half stoelkussen. Vier kinderen onder de vier, vermoeid van de reis en jengelig, moeten vervolgens twee uur zoet worden gehouden. De steak hebben we met moeite opgegeten. De frieten die erbij hoorden houden onze oudste nog een poosje bezig, ik neem de jongste aan de borst en zo zitten we onze tijd uit. Onze collega’s met twee kinderen van 1 en 2 jaar hebben minder geluk. Die kruipen overal onder en doorheen en zijn niet te houden.
Wat zijn we blij als er een einde aan de maaltijd komt en we met goed fatsoen kunnen opstaan en in beweging komen. Maar niet alvorens prof. Lee ons de plannen voor de komende tijd heeft uitgelegd. Ons gezin zal logeren bij de familie Hard en het gezin Gootjes krijgt de beschikking over één kamer in het huis van de familie Lee. Aldus besloten rijden we in de verschillende auto’s naar onze verblijfplaatsen.

Ons eerste onderkomen

Wij komen terecht in een oud, krakkemikkig Japans huis van voor de Tweede Wereldoorlog. Het heeft slechts één verdieping en bestaat uit een doolhof van kamers en ruimtes. Het is er ijzig koud. In ieder verblijf staan oliekachels en kleine kacheltjes die later kolenkachels blijken te zijn, die gevoed worden met de beruchte yun-tan, kolenbriketten. Berucht vanwege het koolmonoxide gevaar.

Fam. Hard’s huis en tuin

Er is goed voor ons gezorgd. We krijgen de beschikking over een slaapkamer met een groot tweepersoonsbed en een aansluitende slaapkamer met een groot bed voor Jesseka, waarin ze bijna direct in slaap valt. Haar donkere krullen uitgespreid rondom dat hoofdje slaapt ze, zonder angst, gerust in. Zolang wij maar in de buurt zijn is alles goed. Ik benijd haar een beetje, want ik voel me door alle indrukken nogal vervreemd van mezelf en de omgeving. In onze kamer maken we een plekje voor Lukas, die al even vredig in zijn reiswiegje slaapt. We kruipen in bed, danken God dat we na alle omzwervingen dan toch eindelijk op onze bestemming zijn gearriveerd en we zijn klaar om te gaan slapen. We zijn er. Onze eerste nacht in Busan, Zuid-Korea. Onze nieuwe woonplaats voor de komende jaren.

De volgende dagen en weken blijken echter vooral een kennismaking met hoe een Amerikaans zendelingen echtpaar in Korea leeft en werkt, dan met het land zelf.