De laatste week in Korea

Nog twee dagen en de thuisreis begint.  Na bijna drie maanden voelt het hier als (bijna) thuis. De taal begint weer wat makkelijker te stromen, mijn tong zit niet zo in de knoop als in het begin, en ik heb geen uur meer nodig om woorden te spellen voor ik ze lezen kan.

Aanvankelijk genoten we van een rustige periode in Cheonan, in het huis van de vrienden met wie we een house exchange deden. Zeven weken geven de luxe van volkomen ontspanning. Niet in je achterhoofd al in de tweede week de onbehagelijke gedachte van ‘niet teveel meer kopen, wánt we gaan bijna weg’. Mijn afwijking, maar ja, dat zit er nu eenmaal ingebakken. Vooruitdenken en -plannen. Met zeven weken in het vooruitzicht kon zelfs ik loslaten.

Na zeven weken verhuisden we naar het gasten-appartement van de Theologische School. Daar intensiveerde het sociale leven zich. We leerden veel mensen voor het eerst kennen, we hernieuwden oude vriendschappen en er werd veel gegeten met elkaar. Ik kan een dik fotoboek vullen met kiekjes van ons samen, met Koreaanse vrienden, aan het eten in allerlei restaurants.

De gastvrijheid van de Koreanen blijft ons verbazen. De vriendelijkheid, de tijd (en het geld) dat besteed wordt om het de gast naar de zin te maken, de aandacht voor detail, het is moeilijk in woorden uit te drukken hoe warm we onthaald worden. Gast zijn in Korea is het beste wat iemand kan overkomen.

De andere kant van de medaille is, dat veel voor je geregeld wordt en niet altijd zoals je het zelf had bedacht. Soms zit je al in een bus of taxi op weg naar weet- ik- waar, voor je een woord hebt kunnen inbrengen. We laten het meestal maar gebeuren. Het kost meer energie eigen plannen door te drukken dan ‘to go with the Korean flow’. Vooral Koreaanse vrouwen zijn mega regelaars. De jongere zeer digitaal bekwaam. In een ogenblik hebben ze schema’s, roosters, restaurants, gedownload en naar je doorgestuurd. Ze denken mee en voor je. Op den duur zou dat misschien gaan wrijven, maar we lieten het nu maar lekker gebeuren. Als kenners van hun eigen stad en land weten ze vaak ook beter wat en waar en hoe.

De tijd sinds de rest van het gezin kwam is voorbij geschoten (‘gevlogen’ dekt de lading niet). Vanaf de 20e juli dendert de family train als een razende roeland langs oude en nieuwe plekken van herinnering. Nou ja, een family train van veertien personen kent ook z’n vertragingen en uitval momenten natuurlijk. Maar iedere dag is tot het gaatje gevuld met activiteiten, onderbroken met koffiepauzes, eetpauzes, en meestal een duik in zee bij Haeundae of elders. Sommigen hebben kennis gemaakt met de medische wereld in Korea. Acupunctuur voor de een, met een schouder die op slot zat. En een ambulance voor de ander met een acuut geval van voedselvergiftiging. Ook dat allemaal in die ene week.

Vandaag is de laatste gezamenlijke dag. We gaan een traditionele markt bezoeken, de Gukzae Market waar ik vroeger, in de jaren tachtig, mijn boodschappen haalde. Toen stond daar, tussen de kraampjes, de enige super(achtige)markt waar wat, op westerse lijkende, producten te koop waren. Zoals de vieze Gerber babyvoeding potjes.

We zijn allemaal verliefd op het land. Opnieuw of voor het eerst. Juli is niet de beste maand om er te zijn. De hitte en vooral de hoge vochtigheid, gemiddeld 70%,  maken dat buiten zijn vermoeiend is. En niet lang vol te houden. De vele cafeetjes (nieuw fenomeen, de koffie cultuur) geven verkoeling tussendoor. Een museum, een wandeling in de schaduw van een cederbos, en vooral veel water maken het dragelijk.

Het verkeer is een nachtmerrie, vooral in Busan. Druk, plotseling wisselende rijbanen, getoeter en ongeduldige chauffeurs, het is zenuwslopend. Een familie verblijft op een plek (Yeongdo eiland) waar de wegen niet alleen horizontaal lopen maar min of meer verticaal, zo stijl. Iedere keer een uitdaging om daar te rijden. Vooral dat ene punt waar je omhoogrijdend opeens recht voor je niets meer ziet. De weg daalt daar 20% af, maar dat weet je de eerste keer niet. Je geeft gas in de hoop ergens uit te komen. Iedere keer weer een verrassing wanneer de weg er nog is.

Een volgende blog over wat we gedaan hebben in meer detail.

Na 32 jaar nogmaals: Loes

Loes

10 maart, een datum onlosmakelijk verbonden in mijn hersenpan met de verjaardag van mijn oudste zus Loes. Gisteren zou haar 77e verjaardag zijn geweest. 32 jaar geleden maakte ze een einde aan haar leven, op de leeftijd van 45 jaar.

Tot ze in de ziektewet kwam, lerares Nederlands op het Stedelijk Gymnasium in Schiedam. Begaafd, gedreven, welbespraakt, belezen, liefhebber van wandelen, reiziger, en mijn grote zus. Ik heb al vaker over haar geschreven. Hoe ik als kind en jonge vrouw bang was voor haar omdat ze altijd meer wist dan ik en ik het in meningsverschillen niet van haar kon ‘winnen’. Hoe ze in mijn beleving thuis de sfeer verpestte omdat ze het altijd oneens was met mijn vader en dan ruzie kreeg. Omdat ze mijn moeder onzeker maakte in haar loyaliteit aan mijn vader en hoe mijn moeder dan koos voor de ontwijking, maar hem niet verdedigde. Dat maakte dat ik me onveilig voelde als jong kind. En omdat ze kritiek had op hoe mijn moeder mij opvoedde (verwende, moet ik toegeven)

Maar ook schreef ik over de band die we kregen in de jaren tachtig nadat ze een paar weken voor me gezorgd had na een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. We woonden toen in Busan, Zuid Korea en zij was bij ons op vakantie. Dat was een heel bijzondere tijd. Ik beschrijf dat in de blog ‘Kabeljauw in Korea’. (Te vinden als je op titel zoekt, de WordPresslink werkt niet)

Na zoveel jaar zijn de complexe emoties rondom haar zelfdoding gekalmeerd. De heftige gevoelens van boosheid en hulpeloosheid die in de eerste jaren overheersten en die tot een confrontatie met mijzelf leidden, zijn er niet meer. Het gemis speelt op bij tijden, maar ik weet dat ik dat ook niet moet idealiseren. Loes haar leven was zwaar en ingewikkeld en ze vroeg veel van haar omgeving.

Ik denk dat het gevoel wat ik met me meedraag er een is van een gemis aan wat had kunnen zijn. Het ‘wat als’? Wat, als ze met goede hulp weer een evenwicht in haar leven had gevonden en al haar talenten en enthousiasme had kunnen inzetten in waar ze goed in was? Wat, als ze weer levensvreugde had kunnen ervaren? Wat, als we als zussen eindeloos over gelezen boeken hadden kunnen praten, naar tentoonstellingen en concerten hadden kunnen gaan? Wat, als mijn kinderen een actieve tante gehad zouden hebben, die hen meenam om te wandelen, zoals ze in betere tijden nog met de oudste deed. Ik mis een grote zus, denk ik. Maar ik weet maar al te goed dat iedere grote zus, net als ikzelf, met gebreken komt.

Ik laat het dan weer los en hoop en vertrouw dat ze nu de Levensvreugde heeft, waar ze hier zo vergeefs naar zocht. Maar ik mis haar wel.

Wie geraakt is en worstelt met gedachten aan suicide: bel vooral 113! Er is hulp en er is hoop!

Memories of Korea – 3

Over Ds. Ted en Grace Hard, zendelingen in Korea. En een beetje geschiedenis.

Wat een markant stel mensen blijken onze gastvrouw en -heer te zijn.
Grace, docente op de basisschool op de Amerikaanse legerbasis, hartelijk, intelligent en geïnteresseerd in vele onderwerpen op het gebied van pedagogiek, theologie en christelijk geloof. Een lange, opvallende vrouw. Ze spreekt met een licht New Yorks accent en heeft een doordringende stem. Goedlachs en met gevoel voor humor. Ik voel een klik.


En Ted, docent theologie op dezelfde school als waar Kim zal gaan werken. Intelligent, vol rusteloze, onverzadigbare belangstelling voor van alles en nog wat, opvliegend, zeer begaan met het Koreaanse volk. Niet alleen op het gebied van zending in de nauwe betekenis van het woord, als evangelieverkondiging. Maar ook op de doorwerking van dat evangelie op sociaal en maatschappelijk gebied. Een van zijn passies was bijvoorbeeld het bouwen van kleine branders op zonne-energie zodat mensen op het platteland niet alleen afhankelijk van hout of (dure) kolen waren.

Wat hem karakteriseerde was vooral, dat hij altijd bezig was dingen te bedenken als mogelijke oplossingen voor de vele praktische problemen die er in het toen nog arme land altijd waren, en die het leven van de meeste mensen zwaar maakten. Hij kon zich opwinden over de koppigheid van Koreanen die liever volgens vertrouwde methodes bleven werken. Hij verzamelde hij meters en meters tweedehands theologische boeken om ze ter beschikking te stellen aan theologische opleidingen in de hele (derde) wereld. Een altijd bezige man, die principieel tegen vakanties en vrije tijd was, omdat God ook altijd werkte. Behalve op zondag. Een originele denker, dat zeker. Maar daarom ook wel eens moeilijk te volgen. Hij genoot van Kims gezelschap en er werden de nodige theologische discussies gevoerd. Hij kon heel dwars zijn en van Kim verwachtte hij dan tegengas.

Hun vijf kinderen zijn al lang het huis uit en terug in Amerika.

Een beetje geschiedenis

Ted Hard was een Korea kenner. Als jonge eerstejaars student meldde hij zich in de Tweede Wereldoorlog aan bij de Amerikaanse luchtmacht. Hij werd getraind als navigator op een B 29 bommenwerper. Zijn standplaats was de Filippijnen. Tijdens zijn trainingen daar werd hij geraakt door de armoede onder de plaatselijke bevolking, zowel fysiek als geestelijk Het deed in hem het verlangen ontstaan zendeling te worden. Na de oorlog studeerde hij verder aan Wheaton College in Chigago, waar hij zijn vrouw, Grace Vogel leerde kennen. Hij vervolgde zijn theologische studie aan Westminster Seminary in Philadelphia.

Na het behalen van zijn diploma vertrok hij naar Zuid-Korea, een land op dat moment geteisterd door een verschrikkelijke burgeroorlog (1950-52). Het communistische Noorden, in Russische handen terecht gekomen na de Tweede Wereldoorlog, was in 1950 het Zuiden binnengevallen en had, geholpen door tienduizenden Chinese soldaten, bijna heel het land bezet, met uitzondering van Busan, het uiterste Zuidoosten.
Miljoenen mensen uit het noorden vluchtten naar het zuiden, met name Busan.
Gedwongen door de Verenigde Staten en andere grote wereldmachten moest Noord-Korea zich uiteindelijk terugtrekken tot achter de 58e breedtegraad, ten noorden van Seoel, het zuiden verwoest achterlatend.

THE KOREAN WAR 1950 – 1953 (BF 397) Korean refugees leaving the battle area – women and children carrying their belongings walking along the side of the road. There are no men in the group, as they had all been conscripted. Copyright: © IWM. Original Source: http://www.iwm.org.uk/collections/item/object/205191941

Onder de vluchtelingen vanuit het noorden waren veel christenen. Pyongyang in het Noorden werd wel het Jeruzalem van Korea genoemd. De situatie in het land was chaotisch. De mensen waren straatarm en velen hadden geen dak boven hun hoofd. Men leefde in tenten of tijdelijke kampementen. Iedereen was wel een familielid of meerdere familieleden kwijtgeraakt door het trekken van een willekeurige grens van prikkeldraad en landmijnen ten noorden van Seoel. Men kon elkaar niet meer bereiken. Ouders hun kinderen niet, broers en zussen hun ouders niet, en vele broeders en zusters in Christus waren gevlucht of gedood. Die grondtoon van verdriet in de Koreaanse samenleving was een element waar wij ons maar langzaam bewust van werden, maar die op den duur voelbaar werd. Zelfs 30 jaar na datum.

Pioniersmentaliteit

In dat verwoeste en verscheurde land kwam Ted Hard aan in 1954 als zendeling namens de Orthodox Presbyterian Church. Hoewel Grace en hij al getrouwd waren, kon zij, vanwege de gevaarlijke situatie, nog niet direct met hem mee. Hun motivatie om juist in dat land als zendeling te gaan wonen was sterk en na een half jaar heeft Grace, hoogzwanger van hun derde baby, zich bij hem gevoegd met twee jonge zoons, Rodney en Sterling, die nog in de VS geboren waren. Zes weken na aankomst werd hun dochter geboren.
Om dit te kunnen moet je een pioniersmentaliteit hebben. En je niet door van alles uit het veld laten slaan. Het zijn bijzondere mensen die dit kunnen, met een persoonlijkheid die vaak in de ‘gewone’ wereld niet makkelijk in te passen valt. Laat ik het zo omschrijven. Ted was een pionier. Iemand die zich door niets of niemand liet tegenhouden wanneer hij meende een goed plan te hebben. Conflicten volgden hem dus overal. Maar veel goeds en nuttigs liet hij achter.

Dit als korte schets om een beeld te krijgen met welke bijzondere mensen wij de eerste anderhalve maand de dagen doorbrachten. Al wist ik toen nog niet van die hele geschiedenis.

Eerste indrukken


Niet lang na onze aankomst is het Koreaans Nieuw Jaar. Net als in veel andere Aziatische landen vieren de Koreanen hun feestdagen volgens de maankalender. In de jaren tachtig zeker nog. We worden gewekt door een hels kabaal van metalen trommels waar vol overgave op geslagen wordt met houten trommelstokken. Zo hard als mogelijk is, want de boze geesten moeten verjaagd. Als we gaan kijken bij de poost zien we een dansende groep mannen en vrouwen die op deze oorverdovende manier het nieuwe jaar inluiden. Goedemorgen. Later gaan we naar een park in de buurt waar veel gezinnen en stelletjes flaneren. En oude heren in prachtige kostuums. Ted spreekt ze aan in zijn redelijk vloeiend Koreaans. En wij worden natuurlijk nieuwsgierig gade geslagen. Op de dag van Seollal gaan mensen bij familie langs, met cadeaus, mooi aangekleed in Koreaanse dracht, eten traditioneel een soep met schijfjes rijstpasta. We zouden het nog acht keer meemaken.

Memories of Korea 1980 -1988 – 2

Februari 1980 – Aankomst en Ontvangst

Donderdag, 14 februari rond vijf uur in de middag landt onze Korean Airlines vlucht uit Tokio op het vliegveld van Busan. We hebben onze eindbestemming bereikt: Busan, meest zuidelijke havenstad in Zuid-Korea. We stappen rechtstreeks uit op de landingsbaan en lopen naar de aankomsthal. Het is schemerig, erg koud en stoffig. Over de landingsbaan naar de aankomsthal lopen vanuit het vliegtuig had ik nog niet eerder meegemaakt en het bevestigt wat ik al wist, dat ik hier in een arm land ben aangekomen.

We zeulen onze kinderen mee plus de handbagage en al direct voel ik de blikken. We worden aangekeken en nagestaard. En als ik me niet vergis wordt er om ons gelachen. In het gebouw aangekomen stoten mensen elkaar aan en wijzen in de richting van het reiswiegje waarin we onze jongste vervoeren die op zijn buik ligt en parmantig zijn hoofd erboven uitsteekt. Die doos met hengsels en dat hoofdje blijken de hilariteit te veroorzaken. Hoezo, denk ik direct met enige agressie, nog nooit een baby in een reiswieg gezien? Het is de eerste schurende kennismaking met een nieuwe cultuur waarin het vanzelfsprekende opeens raar en lachwekkend blijkt.

Het Volkslied

We staan in de aankomsthal. Stipt om vijf uur weerklinkt plotseling door alle luidsprekers een luid gezang. Iedereen, volwassenen, kinderen, politie, douane en reizigers staan stokstijf stil, hand op het hart. We kijken wat verbaasd rond en men maakt ons duidelijk stil te zijn. Het Koreaanse volkslied schalt door de kale, betonnen hal. Een ritueel dat dagelijks op dit tijdstip herhaald wordt in het hele land, leren we later. De bevolking wordt geacht stil te staan en respect te tonen. Onze introductie in de sterk nationalistische dictatuur van Zuid-Korea in de jaren tachtig is begonnen. Hoe cruciaal dat decennium zal zijn voor het land in de ontwikkeling van autoritaire staat naar een democratie, zullen we pas achteraf gaan begrijpen. Daarover later meer.
Onze kinderen zijn moe en huilerig en we houden hen met veel moeite stil. Wat duurt een volkslied lang en wat kunnen mensen ontzettend verstoord staren. Ook dit doorstaan we. De lange reis vanuit Amerika naar Tokio, de overnachting daar in een hotel, de ontmoeting met het gezin van Niek en Dinie Gootjes met wie we de komende jaren lief en leed gaan delen, de vlucht van Tokio naar ons woonland voor de toekomst, en nu de gang door de douane. We zijn er. Hier zullen we de komende jaren zijn.

Welkom

Na een hoop gedoe bij de niet vriendelijke douane komen we dan eindelijk de aankomsthal binnen. Er staat een heus welkomstcomité te wachten. De professoren Lee Kun Sam en Oh Byung Sae. De eerste is rector van het Kosin Theological Seminary en heeft in Nederland aan de Vrije Universiteit in Amsterdam gestudeerd in de zestiger jaren. Hij is nauw betrokken bij het initiatief om Nederlandse docenten naar de Theologische Hogeschool in Busan te halen. Professor Lee spreekt nog een aardig woordje Nederlands. Een allervriendelijkste man. Prof. Oh Byung Sae is een vriendelijke, maar wat meer gereserveerde man. Een echte Koreaanse geleerde zullen we later begrijpen als hij in zijn prachtige, statige Koreaanse geleerde winterkledij op school rondloopt. Hij spreekt uitstekend Engels. Verder is er een Amerikaans zendeling echtpaar, ds. Theodore en Grace Hard . Zij wonen al sinds de jaren vijftig in Busan en zijn nauw verbonden met de opleiding. We worden hartelijk welkom geheten en in een stoet naar buiten geleid waar we in een aantal auto’s worden geplaatst. Autostoeltjes bestonden zelfs in Nederland nauwelijks, dus zeker in Korea is daar geen sprake van. Kinderen her en der op schoot en in het inmiddels aardedonker vertrekt de colonne auto’s richting de stad Busan. De duisternis valt hier snel, er is nauwelijks schemering. En er is geen enkele straatverlichting te bekennen. Alleen de koplampen van de auto’s geven een zwak licht in het donker van de snelweg, of wat daarvoor moet doorgaan. Veel van de omgeving is er niet te zien. De wegen voelen hobbelig aan, maar meer is er over die eerste rit over Koreaans grondgebied niet in mijn herinnering achtergebleven. Het is inmiddels rond zeven uur en ik ben doodop.

Ik geef me over aan de autotocht, heb geen idee waar we terecht zullen komen, huis, hotel of wat dan ook. Ik ga ervan uit dat het wel goed zal komen. Na een maand bivakkeren bij de schoonouders en daarna een zwager, zal hier ook wel ergens een bed staan waarin we kunnen slapen, desnoods met zijn drietjes. Lukas heeft immers zijn eigen veelbesproken reiswieg al.

De Maaltijd

Het laatste waar we mee gerekend hebben is de Koreaanse gewoonte om gasten met een (uitgebreide)maaltijd te verwelkomen. Of de gast daar wel of geen behoefte aan heeft na een vermoeiende reis doet niet ter zake. Eten aanbieden is de eerste vorm van gastvrijheid. Veel eten. Weigeren is een belediging van de gastheer en -vrouw. Eten is in de Aziatische cultuur de poort naar contact en vertrouwen. Ergens hadden we dat in een boekje al eens gelezen, maar in ons hoofd gevuld met watten door de eindeloze reis is het licht nog niet aangegaan. Ik wil alleen maar mijn moede lijf ergens neerleggen en slapen!

Hialeah

Legerbasis Hialeah. Kon geen foto vinden uit de jaren tachtig, helaas.

De colonne auto’s stopt, na een lange rit, bij een controlepost met Amerikaanse militairen die op wacht staan. Papieren worden gecheckt en de stoet rijdt door. We stoppen bij een gebouw dat ‘Officersclub’ heet. Het restaurant voor officieren op de Amerikaanse militaire basis Hialeah. Mevrouw Hard werkt als onderwijzeres op de lagere school van de basis en heeft toegang tot alle faciliteiten. (Later zullen we daar nog veel plezier van hebben). Maar hier gaat tot onze grote schrik een maaltijd plaatsvinden.
Misschien om het niet al te ingewikkeld te maken, misschien om ons niet direct af te schrikken door ons Koreaans eten voor te schotelen, misschien omdat men het een hele eer vindt daar te eten, ik weet het niet, maar een half uur later zitten we verbouwereerd achter een steak op ons bord met de omvang van een half stoelkussen. Vier kinderen onder de vier, vermoeid van de reis en jengelig, moeten vervolgens twee uur zoet worden gehouden. De steak hebben we met moeite opgegeten. De frieten die erbij hoorden houden onze oudste nog een poosje bezig, ik neem de jongste aan de borst en zo zitten we onze tijd uit. Onze collega’s met twee kinderen van 1 en 2 jaar hebben minder geluk. Die kruipen overal onder en doorheen en zijn niet te houden.
Wat zijn we blij als er een einde aan de maaltijd komt en we met goed fatsoen kunnen opstaan en in beweging komen. Maar niet alvorens prof. Lee ons de plannen voor de komende tijd heeft uitgelegd. Ons gezin zal logeren bij de familie Hard en het gezin Gootjes krijgt de beschikking over één kamer in het huis van de familie Lee. Aldus besloten rijden we in de verschillende auto’s naar onze verblijfplaatsen.

Ons eerste onderkomen

Wij komen terecht in een oud, krakkemikkig Japans huis van voor de Tweede Wereldoorlog. Het heeft slechts één verdieping en bestaat uit een doolhof van kamers en ruimtes. Het is er ijzig koud. In ieder verblijf staan oliekachels en kleine kacheltjes die later kolenkachels blijken te zijn, die gevoed worden met de beruchte yun-tan, kolenbriketten. Berucht vanwege het koolmonoxide gevaar.

Fam. Hard’s huis en tuin

Er is goed voor ons gezorgd. We krijgen de beschikking over een slaapkamer met een groot tweepersoonsbed en een aansluitende slaapkamer met een groot bed voor Jesseka, waarin ze bijna direct in slaap valt. Haar donkere krullen uitgespreid rondom dat hoofdje slaapt ze, zonder angst, gerust in. Zolang wij maar in de buurt zijn is alles goed. Ik benijd haar een beetje, want ik voel me door alle indrukken nogal vervreemd van mezelf en de omgeving. In onze kamer maken we een plekje voor Lukas, die al even vredig in zijn reiswiegje slaapt. We kruipen in bed, danken God dat we na alle omzwervingen dan toch eindelijk op onze bestemming zijn gearriveerd en we zijn klaar om te gaan slapen. We zijn er. Onze eerste nacht in Busan, Zuid-Korea. Onze nieuwe woonplaats voor de komende jaren.

De volgende dagen en weken blijken echter vooral een kennismaking met hoe een Amerikaans zendelingen echtpaar in Korea leeft en werkt, dan met het land zelf.

Mobility then and now

Een blogbericht in het Engels deze keer:   Yugwa_2 I lived in Pusan, South Korea in the 1980’s and once a year our neighborhood sounded like a canon was going off every three minutes or so. Ka-Booom! Outside lots of people gathered around an old rusty looking thing on wheels that resembled some sort of mini-tank.  It was a mobile rice popper. Quite a contraption. Women and children would flock around it  bringing their portions of rice or corn to be popped. It was, what I remember, around Chusok, a Korean harvest festival, in september when (among many other things) the airy and sweet popped rice snacks called yugwa were made. The popped rice would be crushed and a layer of this  would cover an airy, sweet, honey tasting inside.   Very nice and festive. (On Wikipedia I just read that the proces of making them was very complicated). The enormous explosion each time was one of the great attractions for many of the kids around. After all the neighborhood ladies had their grains popped, the adjessi’s would move on to the next place, all around town. With their machines on hand drawn carts. A mobile machine, but with a lot of manpower on the side. I found a nice description of the working of the equipment by a Chinese man from Taiwan who revisited his hometown. The picture is his as well.

When I was a little boy, we used to gather around a vendor who came to our small community once every few weeks, set up this machine and a stand and began popping rice. The machine looked primitive and it was. A small amount of rice goes into the opening. The lid was closed air tight. The cast iron drum was then rotated over fire (from burning coal) for about 10 minutes which increased the temperature and pressure inside the drum. The drum was then removed from the fire and the seal was forced opened using a wrench. The sudden release of pressure generated a very loud boom to the amazement of the kids. It also released a cloud of gas and steam and popped the rice grains to about 10 to 15 times of its original size into a bag or some kind of container. It was puffy, slightly sweet and had the smell and taste of slightly burned rice at the bottom of a rice cooker. ricepopper

The reason I remember this, is a ‘novelty’ that was shown on Dutch TV recently. Instead of bringing the fruit harvest of pears and apples to a press far away, there is now this truck coming to the people. It tours the orchard areas where apples are harvested. It carries a state-of -the- art apple pressing machine. In go dozens of kilo’s of apples and out comes clear applejuice. No banging booms. Just a smooth running machine. No novelty this mobile convenience. It takes a little less manpower. But just like in Korea in the old days,  it attracts many people which makes it just as social as the ancient popper in the ’80’s!

Loes op het strand

loesheaundai
Deze foto vond ik (eindelijk weer) terug bij het opruimen van papieren die al máánden op mijn bureau lagen. Het is een fantastische momentopname uit 1986. Plaats: Zuid Korea, Busan, Haeundae strand. Het strand was toen nog redelijk ongerept en de boulevard nog niet zo dicht bebouwd als nu.  Heel in de verte zie je het hotel dat wij liefhadden omdat beneden een winkel was waar je Duits zuurdesembrood kon kopen. We reden wel een uur door de stad soms om een voorraadje brood te halen. Er was toen nog slechts plakbrood verkrijgbaar bij de bakkers, wit brood dat zich tot levensbedreigende cementballetjes vormde als de kleintjes erop sabbelden. We woonden in Busan (nieuwste spelling) van 1980 tot 1988, in verband met het werk van echtgenoot. Een mooie tijd, met uiteraard zijn ups en downs. Maar het leven in een andere cultuur, het leren van een totaal onbekende taal was heel uitdagend op een (meestal) positieve manier.

Op de foto sta ik niet zelf, maar mijn zus Loes. Ze is zes jaar later overleden door een zelfgekozen dood, dus deze foto is me heel dierbaar. Ze is hier zo blij en vrolijk dat ik me haast niet kan voorstellen dat het zes jaar later toch nog zo fout kon gaan. Loes logeerde bij ons indertijd en had haar verblijf verlengd omdat ik in het ziekenhuis terecht kwam met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Ik heb hier over dat verblijf geschreven en over hoe Loes mij  toen (Hollandse Pot in Korea) verzorgde en wat dat voor me betekende.

Ik vind deze foto zo leuk omdat alle vier de kinderen erop staan, met de paraplu’s als bescherming tegen de regen. Loes houdt ze alle drie vast, wat klopte met haar rol van verzorgende voor mijn kinderen. Ze genoot daarvan. En ik had er rust door ondanks het gemis. En het is altijd weer heerlijk om een foto te zien die me herinnert aan de goeie tijden van mijn grote zus, voordat ze zo de weg kwijt raakte!

hae.jpg (280×333)

Wie overigens mocht denken dat Haeundae een idyllisch strand is op een vergeten plekje….zie de foto! Anno nu.

De foto van het strand hierboven, met de papraplu’s, is genomen tijdens ‘zangmachul’, het regenseizoen (van midden juni tot eind augustus). Wij zijn verstokte strandgangers, zeker als de temperatuur rond de 30 gr. is. Met grijze luchten en een hoge luchtvochtigheid (soms wel 80/90%) is de zee het meest verfrissende wat je je kunt voorstellen!

Levende geschiedenis – Zuid Korea 1982

1982 - Pusan fotograaf Choi Min Shik maakt familiefoto
1982 – Pusan fotograaf Choi Min Shik maakt familiefoto

We woonden nog niet zo lang in Zuid Korea. Ik zie aan de foto dat we nog in ons eerste flatje wonen, Urim Mansion, een nogal weidse naam (Bosrijke Appartementen, zoiets) voor een betonnen blokje met een stuk of 40 woningen. Wel afgelegen, dus minder luchtvervuiling. Vandaar misschien dat Bosrijk.

Een (volgens onze Koreaanse kennissen) beroemde fotograaf, Choi Min Shik, wilde ons fotograferen voor een nieuw te verschijnen boek. Pusan, waar wij woonden, was toen nog een stad waar je weinig buitenlanders tegenkwam, dus een foto van een Westers gezinnetje in zijn boek was een bonus. Het was in een mum gepiept. Onze oudste zong geen liedje op verzoek, onze jongste leefde duidelijk mee in haar dilemma.

Vandaag, op zoek naar een ander boek, vond ik het fotoboek weer in de kast. Met handtekening van de fotograaf voorin. Even Googlen en het blijkt inderdaad een belangrijke fotograaf in de Koreaanse fotografie-geschiedenis. Ik ben het op mijn gemak door gaan bladeren en raakte er helemaal van in de ban. De foto’s zijn rauw en grof van pixel, en stralen een ongekende kracht uit. Dwars door de stad Pusan en elders maakt de fotograaf foto’s van het dagelijkse leven van de Koreanen. Op markten, tijdens uitjes, aan het (zware) werk. Van oude van dagen en pasgeboren baby’s, van kinderen verdiept in hun spel, tot oude mannen, evenzeer verdiept in go-spel. Geweldig mooie beelden in hun alledaagsheid. De armoede en hardheid van het leven van toen spat er af. Maar evenzeer de levenslust, de fierheid en de opgewekte aard van het Koreaanse volk. Wij kwamen daar 27 jaar na het beëindigen van een verwoestende burgeroorlog in 1953. Het land (bijna volledig verwoest en ontbost)  had zich al groots hersteld, maar de armoede was nog zicht- en tastbaar. De gespannen verhouding met Noord Korea (tot op de dag van vandaag een staakt-het-vuren, geen vrede!) legde een zware wissel op de samenleving.

Dat heeft deze fotograaf vastgelegd. Ook voor ons. Nu ik 34 jaar later deze foto’s weer zie, en zelfs mensen herken die daar op straat (onder onmenselijke omstandigheden soms) de kost verdienden, nu realiseer ik me pas hoe arm het Koreaanse volk nog was, maar ook weer, hoe sterk.

The late Choi Min-shik (Courtesy Noonbit Publishing Co / Yonhap News)
The late Choi Min-shik
(Courtesy Noonbit Publishing Co / Yonhap News)

Dat Choi metterdaad een belangrijke fotograaf was/werd blijkt uit het feit dat er in 2013 (jaar van overlijden) in zijn naam een prijs is ingesteld. De eerste in zijn soort in Zuid Korea. Choi kwam zelf uit een arme familie. Hij werd geboren in 1928 (tijdens de Japanse overheersing) en koesterde lange tijd de droom om kunstschilder te worden. Op een kunstacademie in Japan kwam hij in aanraking met het fotowerk van  Edward Steichen: “The Family of Man”. De zwart-wit foto’s troffen hem omdat ze niets verhulden. Dit leidde er toe dat hij zelf de camera oppakte en begon met het vastleggen op beeld van de harde realiteit die het dagelijks leven voor vele Koreanen inhield. Hij was niet geliefd bij het regime van dictator Park Chung hee (net vermoord door zijn body-guard, in 1979, toen wij in Korea aankwamen) die het land alleen als een succesverhaal wilde zien.
(vrij vertaald van http://enkr.blouinartinfo.com/)

Photos taken by Choi Min-shik in Busan in 1965. Courtesy of Choi Min-shik and Noonbit Publishing
Photos taken by Choi Min-shik in Busan in 1965. Courtesy of Choi Min-shik and Noonbit Publishing

Oma, moeder, draagt haar kind op de rug, terwijl ze op de markt haar spullen verkoopt. Samen eten ze zo een bakje noodles.

PS Hopelijk is met de bronvermelding het publiceren van deze foto’s niet illegaal…

Hoe koud het was en hoe ver

Het voelt alsof ik dit verhaal al eerder vertelde op mijn blog. In de tijd dat het nog Batteaublog heette. Het maakt niet uit. Het is altijd weer een spannend verhaal om te vertellen. Zo eens in de zoveel jaar.

31 jaar geleden (1983) was het net zo’n stralende dag als vandaag. Alleen was het -5 in plaats van +10. Plaats van handeling: het land waar we toen woonden, Zuid Korea, (zuidelijke Busan_Porthavenstad) Busan. Tijd: Zaterdag, kinderen vrij van school, man vrij van school. Wat doe je op een koude, stralende, vrije dag? Eropuit. Even iets anders dan de dagelijkse routine. We namen een taxi naar het havengebied en gingen naar de Seamen’s Club. Restaurant voor Amerikaanse zeelieden en andere westers uitziende mensen. Ik weet niet meer of we daar naar binnen slopen terwijl echtgenoot een stoer zeeman’s gezicht trok, of dat we daar naar binnen mochten omdat we westers waren. Hoe dan ook, voor de kinderen was de Seamen’s Club het equivalent van McDonalds, alleen iets chiquer. Het was de enige plek waar je een fatsoenlijke hamburger met patatjes kon eten. Voor ons toen even exotisch als de Koreaan hier, zeg maar.

We aten lekker, de zon scheen, maar mijn bolle buik was onrustig. Twee kinderen aten lekker hun lunch, de derde was zich aan het voorbereiden op haar eerste maaltijd in deze wereld. Ik was uitgerekend die dag, maar behalve wat gezeur was er geen teken van een ophanden zijnde bevalling. Ik was er zeer op gespitst, nog meer dan vorige keren, want ik moest naar het ziekenhuis dit keer. Zeer tegen mijn zin, maar het was niet anders. In Korea was een thuisbevalling niet aan de orde, tenzij ik het met hulp van de buurvrouw wilde doen. Ook dat was geen optie.

Terug naar huis, dutje doen, en voor de zekerheid onder de douche. Ik wilde goed voorbereid zijn. Koffertje checken. Het koffertje wat ik volgens aanwijzingen van de Amerikaanse auteur van mijn pufboek had ingepakt. Voor de lange wachttijd in het ziekenhuis een boek, een tijdschrift. Een rol koekjes voor het geval mijn energie opraakte. Iets te drinken voor de droge keel. En ik weet ik niet wat ik er (behalve pyjama en babykleertjes) verder allemaal had ingestopt. Maar ik ontleende er een gevoel van veiligheid aan. Dit koffertje moest mijn troostkoffertje zijn, straks in dat vreselijke ziekenhuis.

Ik heb die middag twee of drie keer nog gedoucht. Dat was geloof ik ook een instructie: zo gauw je denkt dat het is begonnen, onder de douche gaan want dan ben je heerlijk schoon en ontspannen wanneer het écht begint. Blijkbaar begon het steeds en stopte weer. In ieder geval besloten we rond 18.30 uur dat we toch gewoon ons geplande bezoek aan Nederlandse vrienden zouden gaan brengen. Van weeën was immers geen sprake?

We zaten er nog niet zo lang toen ik opeens zeker wist dat de bevalling was gestart. Echtgenoot was nog bezig aan een of andere uiteenzetting, toen ik hem onderbrak met een beslistheid die voor geen andere uitleg vatbaar was. We moeten NU weg! Geen probleem. Binnen een paar minuten stonden we buiten. En toen? Een normaal denkend mens had iemand anders naar de weg (nogal een eind lopen) gestuurd om een taxi te halen en was linea recta naar het ziekenhuis gegaan (vlakbij). Maar ik dacht niet normaal. Ik had maar één woord in gedachten. Baby? Bevalling? Nee…Koffertje!

gospel hospital;Zonder koffer ging ik niet naar dat ziekenhuis. Zoveel wist ik zeker. We liepen dus 15 minuten naar de weg. In het pikkedonker. In de ijzige kou. En ja, door het lopen kwamen de weeën goed op gang. Eindelijk een taxi, die al bezet was, maar soms kon je daar bij in, voor de taxichauffeur een extraatje. Via een lange omweg (ook dat nog!) kwamen we aan bij ons huis, waar ik naar binnen strompelde terwijl echtgenoot de taxi bewaakte. Onze oppas hielp me de auto in, mét koffertje, en toen begon de spannendste rit van ons leven. Over de hobbels in de toen nog slechte wegen van de stad, door een lange donkere tunnel, waarin de taxichauffeur benauwd riep dat ‘het niet in zijn auto mocht gebeuren!’ en echtgenoot een jaar ouder werd van de zenuwen.

Wat een opluchting toen het ziekenhuis opdoemde. We meldden ons bij de Eerste Hulp en In het Koreaans en het Engels vertelde ik de dienstdoende verpleegkundige dat mijn baby NU aan het komen was. Ze keek me meewarig aan, met een blik van ‘dat denken ze allemaal’ ,en vroeg mij vervolgens om mijn verzekeringspapieren. Die had ik zowaar bij de hand, Zaten waarschijnlijk in het koffertje! Opnieuw waarschuwde ik haar dat het moment van geboorte op handen was, maar ze nam me niet serieus. Goed, dan maar zelf het heft in handen nemen. Ik ben op de eerste de beste brancard gaan liggen, hevig steunend om aandacht te trekken, terwijl echtgenoot verder bleef aandringen dat er onmiddelijk een dokter nodig was. De co-assistent die die nacht dienst had verwaardigde zich eindelijk om me te onderzoeken. (Deed hij dat daar midden in de hal??) En opeens kwam er beweging in het team. Verloskamer zoveel, lift, rennen!

Met al mijn kleren aan, de assistent zonder kapje, met een in allerijl opgetrommelde zuster, kwam na luttele minuten ons derde kind ter wereld. Echtgenoot was druk met foto’s maken, arts met andere zaken, assistente met eerste opvang baby en ik wachtte op de vreugdekreet van het publiek: een meisje of een jongetje! Niets. Tenslotte gilde ik dus zelf maar: wat is het? Oh, een meisje, werd er meegedeeld. Zo terloops, tussen neus en lippen door. Pas later begreep ik dat bij géén mededeling een Koreaanse moeder automatisch weet dat er een meisje is geboren. Alleen een zoon wordt met vreugdegeroep ontvangen. Toen (1983) was dat zo in elk geval. Ik hoop dat het inmiddels anders is.

Zo lagen we aan het einde van die stralende, ijskoude, vrije, lánge zaterdag, met z’n drietjes in de ziekenhuiskamer. Het koffertje, met de rollen koek, boeken, tijdschrift en alle andere, volkomen overbodige zaken onder mijn bed.

Door dat rotding was het toch bijna een taxibevalling geworden.

(Wie het leuk vindt over Korea te lezen, dit is een leuke blog  van een Amerikaans meisje die in Busan woonde en werkte tot vorig jaar)

Memories 3

We hebben 8 jaar in Zuid-Korea gewoond. Driemaal hebben we bezoek gehad van mijn ouders. Tweemaal van vader en moeder samen, de derde keer kwam moeders alleen, na het overlijden van m’n vader. De eerst keer, in 1982, woonden we in Seoel, de hoofdstad en hebben toen vooral Seoel en omgeving bekeken. Fascinerend voor ons en voor hen. De tweede keer, in 1984, woonden we inmiddels weer in het zuiden, in de havenstad Pusan. Daar woonde je eigenlijk pas echt in Korea.

In die tijd zag je daar, in tegenstelling tot Seoel, zeer zelden westerlingen. Het baarde nogal opzien als je voorbij kwam, vooral onder kinderen. In grote groepen liepen ze achter je aan onder het uitroepen van allerlei kreten die zij met het westen=Amerika associeerden. Zeer geliefd was bijv. het door ons zo gehate: “mr. monkey”…Het was altijd een dilemma: negeren we dit of jagen we ze weg door opeens iets in het Koreaans te roepen. Maar ja, je wist van tevoren nooit of dat de interesse alleen maar zou doen toenemen…Eerst schrokken de blagen zich een hoedje en renden ze weg, maar vaak kwamen ze even hard weer terug.

Mijn ouders waren al een week of wat bij ons in Pusan, toen ze besloten ook eens zelfstandig een tochtje te maken. Mijn moeder was reislustig en ach, mijn vader was wel bereid met haar mee te gaan. Ik maakte een kaartje van de binnenstad, schreef ons tel.nr. op en maakte een briefje wat ze de taxi-chauffeur konden geven voor de weg terug. In Korea waren in die tijd taxi’s onderdeel van het OV. Voor een hele schappelijke prijs kon je einden rijden.

Ik zette hen op de taxi, legde uit waar de chauffeur hen moest laten uitstappen en zwaaide hen uit. Vader en moeder een avondje op stap. (Winkels en markten bleven de hele avond open).

Nog geen 20 minuten later gaat de telefoon. Een mij onbekende Koreaan: “Uw ouders zijn verdwaald, ze komen er zo aan, maakt u zich geen zorgen.” Ik vroeg nog of ze daar zelf nog waren, jawel en ik kreeg mijn moeder aan de telefoon. “We stonden alleen maar naar je plattegrondje te kijken”, zei ze enigzins verbouwereerd, “toen deze man het ons uit de handen rukte en tegen ons begon te praten. We verstonden hem natuurlijk niet en nu heeft hij jou dus blijkbaar gebeld.” Ik praatte weer met de Koreaan verder. Maar ik kreeg hem niet aangepraat dat ik mijn bloedeigen ouders alleen op pad had gestuurd in een wildvreemde onbekende stad waar ze de taal niet eens spraken. We hingen op, ik onzeker over het verdere verloop…
Na nog eens een kwartier ging de deurbel: mijn ouders! Ze waren linea recta een taxi ingeduwd, en richting het thuisadres gestuurd dat op hun plattegrondje stond! Met lichtelijk de slappe lach kwamen ze binnen.

Ze waren nog geen 5 minuten in de stad toen ze door de overbezorgde Koreaan min of meer opgepakt en in een taxi gezet werden. Daarna ben ik toch maar weer mee gegaan.