Vrouw van een dominee 7, Wat als?

Iedereen loopt wel eens rond met de vraag, wat als? Wat als dit of dat niet was gebeurd, wat als ik toen zus of zo had besloten. Niet altijd in negatieve zin bedoeld. Stel je voor dat ik bijna 40 jaar geleden niet had besloten naar l’Abri te gaan in Eck en Wiel voor een paar maanden? dan had ik nu niet Batteau als familienaam gevoerd. Ik zeg maar wat. Natuurlijk, ik hoop dat God misschien wel iets anders bedacht
Geen enkele gebeurtenis is toeval, geloof ik. De goeie en de slechte krijgen allemaal hun plek in het kunstwerk dat God van ons wil maken. Nu zeg ik er wel direct bij dat ik dat kunstwerk niet altijd kan waarderen, zo ik er al zicht op mag hebben in het hier en nu. Het is grotendeels een kwestie van vertrouwen op wat God daarover zegt in de bijbel. Wij hopen op iets dat we nog niet zien, en we wachten daarop met volharding.(Romeinen 8)

Ik kom hierop, omdat ik mijn vorige blog eindigde met de vermelding van mijn zus Loes. Hoe haar leven een grote invloed had op het mijne tijdens de eerste jaren in de pastorie, na onze terugkeer in Nederland.

Ik wilde me voor de volle 100% inzetten als gemeentelid en als vrouw van de dominee. Maar het moeizame leven van mijn zus maakte dat het anders liep. Zij was een tweemaal gescheiden vrouw, 9 jaar ouder dan ik, met psychische problemen die door haarzelf niet genoeg onderkend werden.

Inmiddels is het 25 jaar geleden en hoe ‘populair’ tot op zekere hoogte therapieën toen aan het worden waren, het taboe op psychisch ziek zijn was, net als tegenwoordig, nog altijd groot.

Mijn zus koos voor het alternatieve circuit waarin men niet over ziekte of kwalen wilde spreken, maar steeds bezig was om (uitsluitend) vanuit zogenaamde innerlijke kracht het pijnlijke in de ziel te overwinnen. Terugkijkend geloof ik dat zij aan een bipolaire stoornis leed, die zich steeds sterker manifesteerde, omdat de alternatieve ‘trainingen’ een averechts effect hadden. Ze versterkten het ongeremde in haar en na periodes van hoge adrenaline pieken, stortte ze in en kon dan dagen en weken alleen maar slapen en huilen.

Ik beschrijf het zo uitvoerig omdat ik een indruk wil geven van hoezeer het mij bezig hield. Ik heb in vorige blogs, o.a. Kabeljauw in Korea, verteld hoe Loes ruim een maand bij ons was in Korea tijdens een periode waarin ik in het ziekenhuis lag. Zij heeft toen voor me gezorgd (in Koreaanse ziekenhuizen verzorgt de familie de patiënt, uitgezonderd medische handelingen) en er was een sterke zussenband tussen ons gegroeid. Daarom viel ze later vaak op mij terug wanneer ze zich slecht voelde. En juist in die eerste periode in Nederland, waarin ik mijn weg moest zoeken in nieuwe levensomstandigheden, kwam dat op mijn pad.

Ik zag dat toen als een hinderlijke, storende factor. Het was zo belangrijk voor me om een goeie start te maken, om bezig te zijn met wat ik misschien wel zag als een roeping, dat ik een huilende, psychisch gekwelde zus helemaal niet gebruiken kon. Ik wilde het dus graag oplossen voor haar. Als zij zich beter voelde en het leven weer aan zou kunnen, kon ik eindelijk met het mijne verder. Ik had dan wel niet gestudeerd, maar ik ging carrière maken als domineesvrouw.

Hoe help je een zieke zus die geen hulp wil, geen medicijnen, geen therapie, geen arts? Wat ik me vooral herinner uit die tijd was dat onbeschrijfelijke gevoel van machteloosheid.

Het is erop uitgelopen, dat mijn zus een einde aan haar leven heeft gemaakt. Ze zette een streep door haar eigen toekomst en indirect ook door al mijn grootse toekomstplannen. Als nabestaande van een familielid dat suïcide pleegt, heb ik vooral dit ervaren: er loopt vanaf dat moment een scheur door de bodem van je bestaan. Tegelijk is het zo dat die scheur ervoor zorgde dat ik gedwongen werd te leren kijken naar de gesteldheid van de bodem die ik zo stevig achtte. Die was misschien wel brozer dan ik dacht.

Wat als Loes een andere zus was geweest? Zonder problemen en eerder een steun voor mij dan andersom? Zou alles anders gelopen zijn? Zou ik inmiddels bevorderd zijn tot engel? Want dat was immers waar ik naar streefde (besefte ik later), zo sterk te zijn dat ik er voor anderen helemaal zou kunnen zijn. De eerste symptomen van wat in vaktermen wel het Messiascomplex genoemd wordt.

Ook zonder de tragiek van Loes zou het tot een ‘scheur’ gekomen zijn.

Vrouw van een dominee 6, Idealen en realiteit

Ik krijg veel reacties op mijn blogs over mijn ervaringen als dominee’s vrouw. Veel mensen zeggen zich nooit gerealiseerd te hebben dat ik me zus of zo voelde in de periode die ik beschrijf en voelen zich ergens wat bezwaard.

Vergeet niet, dat ik natuurlijk wel in retroperspectief schrijf. Veel van wat ik nu kan benoemen had ik toen zelf ook niet door. Ik had er nog geen woorden voor. Dus het is zoals het was. Als ik mijn eigen gevoelens al niet kon duiden, laat staan dat mijn omgeving dat kon.

Wat een domineesvrouw ‘behoorde’ te zijn, had ik niet meegekregen uit mijn directe omgeving. Ik ben die rol dus zelf gaan invullen, vanuit gedachtengoed dat ik me in de loop der jaren had eigen gemaakt. Vooral vanuit praktische, meestal evangelisch getinte lectuur. Over dienstbaar zijn, actief en missionair zijn in de gemeente en de aangename geur van het evangelie verspreiden onder iedereen die je tegen komt. Liefhebben zoals Jezus ons heeft lief gehad. Gastvrij zijn. En nog een aantal van dergelijke idealen waar ik warm van werd als ik erover las. Daar kon niets mis mee zijn. Zo wilde ik leven.

In Korea had ik echter een heel ander leven achter de rug, dan wat ik nu ging leiden als vrouw van een dominee. Ik had een gezin met vier opgroeiende kinderen, zonder huishoudelijke hulp. Met een agenda van vijf verschillende mensen – met sport, muziek, catechisatie, zwemles, fysio. En dan noem ik nog niet de scholen, met alle ouder-, rapport- en kijkavonden. Wist ik veel? Wij hadden een beschermd leventje geleid, met nauwelijks sociale verplichtingen. Als de telefoon ging schrokken we: wie zou dat zijn? Huishoudelijke hulp, altijd ‘s avonds thuis, uren voorlezen aan de kinderen uit Lord of the Rings, schrijven, koken, lezen. Ik had een vertekend beeld gekregen van wat ik aankon als persoon.

En nu dus dat intens drukke leven van een (groot) gezin in Nederland. De verplichtingen van het predikant-zijn die altijd samen vielen met die van de kinderen, wat betreft tijdstip. Het eindeloze huishouden, symbolisch samengevat in de eeuwige was en het weer leren leven in de Westerse cultuur.

Helaas was er in die tijd nog geen begeleiding voor terugkerende kerkelijk werkers vanuit een buitenland situatie. Wellicht was ik me dan meer bewust geworden van de zwaarte van dat begin en had ik mezelf meer tijd gegund. En was ik zachter geweest naar mezelf.

Maar vanuit mijn jeugd kwamen de eisen van een opgeruimd en schoon huis, vanuit mijn aard de drang een perfecte moeder te willen zijn voor de kinderen. En, keurig aansluitend op die aard, het er volkomen willen zijn als vrouw van de dominee. Een recept voor rampspoed.

Was het enkel kommer en kwel die eerste jaren?
Nee, absoluut niet. Ik analyseer nu waarom het later wel mis moest gaan. Maar ondanks dat het moeilijke eerste jaren waren heb ik ook veel heel goede en warme herinneringen. Allereerst praktisch. Om vanuit de redelijk abominabel gebouwde huizen die we in Korea altijd hadden, in een kant en klare pastorie te komen wonen was een verademing. Voor ons was centrale verwarming inmiddels een ongekende luxe geworden, na jaren kolen gestookt te moeten hebben. Warm blijven in de winter was een enorme opgave en echtgenootl droomt er nog wel eens van. Het dragen van lang ondergoed en lagen kleding was een voorwaarde. In het begin waren we vast voornemens dat ook in Nederland te blijven doen om stookkosten te besparen. Maar om met lang ondergoed onder je kleding op bezoek te gaan bij mensen die de kachel op 21 hebben staan, was een ware kwelling. Dat hebben we dus snel afgeleerd en de lange onderbroeken en hemden verdwenen in de kast

We genoten van alle comfort van een Nederlands huis. De kinderen allemaal een eigen kamer in plaats van met drie op één, de oudste een ruime zolderkamer in plaats van een pijpenlaatje. De keuken werd verbouwd nadat we onze intrek hadden genomen in de pastorie. Mijn moeder, die veel bij ons was, werd gek van de rommel en het primitieve gedoe tijdens de verbouwing. Ik merkte daar geen last van te hebben, gewend als ik was aan redelijk primitieve condities. Geen warm water, tijdelijke kastruimte en esthetisch gezien onaantrekkelijke ruimtes. Het feit dat daar aan gewerkt werd was voor mij al voldoende om blij te zijn.

Onze dochter die we in Korea geadopteerd hadden, kreeg in Zaandam voor het eerst de zorg en aandacht die ze voor haar handicap (Cerebrale Parese) nodig had. In het ziekenhuis kwam ze onder behandeling van een revalidatieteam dat haar geweldig ondersteunde op alle gebied. Ze kreeg voor het eerst een rolstoel, een fiets en aanpassingen in huis zoals een hoger toilet. Ze was zoveel meer mobiel dan in Korea waar de slechte, vaak steile wegen het naar buiten gaan bemoeilijkten.

Na jaren van gedeeltelijk begrepen preken in het Koreaans, die we ter plekke vertaalden zo goed en kwaad als het ging voor de kinderen was het fijn om nu op zondag weer hele diensten te kunnen volgen. En met broers en zussen het geloof te kunnen delen en lieve aandacht te krijgen. In Korea waren we geëerde gasten en werden we met alle egards behandeld, maar vrienden maken was moeilijk. Nu maakten we vrienden en genoten van een meer sociaal leven. Op de koffie gaan bij mensen na de kerk, eten bij nabije kerkgenoten, een borreltje drinken bij leeftijdsgenoten. Wel ergens altijd op de achtergrond in mijn hoofd de opmerking, ooit meegekregen tijdens onze periode in Kampen op de Theologische Universiteit, ‘geen vrienden maken in de gemeente’. Gewetensvol als ik was, maakte ik me dan zorgen. Echtgenoot vond dat, tot mijn opluchting, onzin. Ik ben een mens en een mens heeft vrienden nodig, ook al ben je predikant, zei hij dan luchtig.

Eén factor heb ik nog niet genoemd. Onlangs zag ik op internet De Wandeling met daarin oud-burgemeester Annemiek Toonen van Culemborg over de impact van privé problemen op je publieke functioneren. Haar man was alcoholist. Op den duur legde dat zo’n druk op haar dat ze in haar werk fouten ging maken en uiteindelijk moest aftreden als burgemeester. Een tragische loop van omstandigheden.

Ik was dan wel geen burgemeester en echtgenoot geen alcoholist, maar toch was haar verhaal herkenbaar. In ons geval speelde iets dergelijks. De psychische problemen van mijn oudste zus waren dermate ernstig en haar situatie legde zo’n emotioneel beslag op mij dat het een wonder is dat ik daarnaast toch nog allerlei dingen gedaan kreeg in het leven van alledag.

Eigenlijk is de periode Zaandam geheel gekleurd door alles wat er zich afspeelde met en rond haar.

Foto in de krant – Familie dynamiek

paenkinderen1954

En dan staat opeens deze foto in de krant. Mijn zus heeft hem ingestuurd naar de rubriek Dierbare foto’s van het Nederlands Dagblad. Daar wordt aan de hand van een foto, die een lezer instuurt, een kort verhaal verteld over de foto. Wie staan erop, waarom, wanneer en wat betekent de foto voor degene die hem op stuurde? Een leuke rubriek, die ik eerder ook aantrof in NRC Handelsblad. Ik hou van geschiedenis, van zwart-wit foto’s en van familieverhalen.

Maar dan staat er dus op een goede dag een zwart-wit foto van mijn eigen kleine geschiedenis in de krant. Ik zie een jonge, best charmante vader, gehurkt in zijn zwembroek, met vier kinderen in zwemkleding om hem heen. Mijn zusjes Loes en Thea en mijn broers Ed en Jacques. Twee donkere koppies, de meisjes en twee helblonde, de jongens. Mijn oudste broer Ed is een jaar of 9, mijn broer Jacques een jochie van 3. Mijn zus Loes, links voor, is 8 en Thea met haar arm door die van mijn vader, is dan een jaar of 5 of 6. Achter hen liggen de duinen en een leeg, uitgestrekt strand. Is het Ouddorp? Of Katwijk? Rockanje misschien? Geliefde vakantiebestemmingen uit die tijd.

Ik kijk naar die jonge gezichten van mijn broers en zussen en ben ontroerd. Waar zie je sterker een beeld van onbevangen vertrouwen in de wereld, dan in de gezichten van jonge kinderen? De toekomst ligt open, alles kan nog gebeuren. En veel verder dan de volgende duik in zee, een zandkasteel of ijsje denken ze hier nog niet. Het is vakantie en die waren altijd heerlijk, volgens mijn zus in het begeleidend artikeltje. Mijn vader was er voor de kinderen, op het strand spelen, badmintonnen, in de golven springen. Hij had net zoveel plezier als de kinderen, strandmens in hart en nieren als hij was.

Wie maakte de foto? Zou het mijn moeder geweest zijn? Het kan haast niet anders, maar ik kan me het toch eigenlijk niet voorstellen. Mijn moeder was atechnisch, hield niet van apparaten en liet fotograferen aan mijn vader over. Ik zie het zwarte kodakkastje nog voor me. Je keek er van bovenaf in en hield het op buikhoogte vast. Verrassend mooie foto’s maakte hij er mee, al duurde het poseren erg lang. Aan het gezicht van een van de zusjes te zien duurde deze sessie misschien ook lang. Ze heeft er geen zin (meer) in en wordt door mijn vader min of meer in een houtgreep vastgehouden: nog even!

Er ontbreekt natuurlijk iemand op de foto. Dat ben ik. Was mijn moeder zwanger van mij? Het is hier zomer 1954 waarschijnlijk. Ik ben van maart ’55, dus in een zeer pril stadium aanwezig. Mijn moeder wist het misschien nog niet eens. Het verhaal gaat dat ze naar de dokter ging omdat ze zich al een tijd niet lekker voelde. Ze meende al een jaar of twee in de overgang te zijn omdat ze niet meer menstrueerde. Dus het laatste wat ze verwachtte was de mededeling van de arts dat ze zwanger was van de vijfde. En die was al minstens drie maanden op weg. Wellicht is dit de zomer waarin ze meende dat er een makkelijker bestaan was aangebroken zonder luiers en huilende baby’s.

Vandaar dat ik misschien bij deze foto het gevoel krijg er niet bij te horen. Het gezin is af. Klaar. Ontspannen op vakantie. Het volgende jaar zal er een dik, nog onberekenbaar, veel aandacht nodig hebbend, flessen drinkend zusje bijgekomen zijn. Verstoorde ik het evenwicht? Waar zou ik staan op deze foto als ik er bij geweest was? Waarschijnlijk waar nu mijn stralende broertje op mijn vader leunt. Hij zou dan vervolgens staan waar mijn zus in de klemgreep van mijn vader hangt. En zij? Opeens groot zou ze naast oudere zus of broer geplaatst zijn. Of weg gerend omdat ze er geen zin meer in had. De positie die ze voor haar gevoel altijd heeft gehad in ons gezin: ergens tussenin, er niet bij horend. Zij kan zich niet herinneren wat de impact van mijn komst was. Mijn andere zus kan ik het niet meer vragen, ze stierf in 1992. Mijn broers moet ik nog maar eens om een reactie vragen.

Familie dynamiek. Boeiend, fascinerend en niet te onderschatten qua invloed.

Vrouw van een dominee 4, 1988-2011 – Eerste ervaringen

Zaandam.Evangelisch-Lutherse_Maartenkerk.13_sept.2009.02

In november 1988 verhuisden we naar de pastorie in Zaandam. Echtgenoot werd bevestigd als predikant in de mooie, 18e eeuwse Lutherse Kerk-met-zand-op-de-vloer, met een hele stoet gasten aanwezig in de dienst. Het kerkgebouw werd gehuurd door de vrijgemaakt-gereformeerden in die tijd. Mijn schoonouders kwamen over uit Amerika, mijn moeder (vader was in 1986 overleden) was er bij, dolblij  ons eindelijk in de buurt te hebben. Mijn broers en zussen waren er, met aanhang, neefjes, nichtje, een aantal goeie vrienden. Het was een grote groep. Iemand zei: er waren nog nooit zoveel gasten aanwezig geweest bij de bevestiging van een predikant. Ik voelde onmiddellijk de (zeer waarschijnlijk onbedoelde) correctie: dit is overdreven, dit hoort niet …De gevoeligheid die me in de komende decennia vaak parten zou spelen: niet weten hoe het precies hoort. Of je je daar veel van aantrekt ligt aan het soort karakter wat je hebt. Mijn karakter maakte dat ik meestal gewoon wilde behoren bij de groep. Tot op zekere hoogte dan. Waar dat aan lag? Dat onzekere gevoel? Ik denk gedeeltelijk aan het terugkeren uit het buitenland na een langere periode en zoeken naar hoe de (kerkelijke) cultuur ook alweer in elkaar steekt.

Ik kwam ook ‘terug’ in een kerkelijke gemeenschap waarin ik niet was opgegroeid. Dat vergt enige achtergrond informatie.

Mijn achtergrond was wel vrijgemaakt-gereformeerd, maar mijn roots lagen in de groep die later de Nederlands Gereformeerde Kerk zou vormen. Mijn ouders waren overtuigde aanhangers van ds. Vonk, van wie mijn broers en zussen allemaal catechisatie kregen. In Schiedam, mijn geboortestad. Er heerste in ons gezin een soort anti-kerkse sfeer. Redelijk relaxed over dingen als op zondag een ijsje kopen (nou, in de vakantie dan). Ik ben de jongste en heb duidelijk vrijere herinneringen dan mijn broers en zussen. Mijn ouders waren in de loop van de tijd makkelijker geworden. In de vrijgemaakte kerk vond in de jaren zestig en zeventig een kerkelijke strijd plaats, die uiteindelijk tot een scheuring leidde. De inhoud van de hele kerkstrijd ging aan mij voorbij, ik was er te jong voor. Maar de sterk gepolariseerde sfeer in de kerken maakte dat je als kind automatisch, als door osmose, ook koos: voor of tegen.

Om een lang verhaal iets korter te maken, na als oudere tiener een tijd zonder kerk te hebben doorgebracht kwam ik door echtgenoot, na een korte omweg, terecht in de vrijgemaakte kerk (binnen verband, zoals het toen nog heette). In de kerk die ik als kind altijd gekarakteriseerd had horen worden als: stijf, liefdeloos, alleen maar geïnteresseerd in regels en wat dies meer zij. Het was dus een hele stap om daar nu lid te zijn. Mijn ervaring was heel anders dan me van te voren werd voorgespiegeld. Uiteraard, want het was een karikatuur, zoals er over de andere kant ook karikaturen bestonden.

Wat heeft dit nu voor gevolgen gehad voor mijn eerste ervaringen als vrouw van een dominee in een vrijgemaakte kerk? Ik denk dat het mij aan de ene kant wat rebels maakte: ik ben niet stijf en ouderwets en ik heb in de hele wereld, buiten de vrijgemaakte kerk, kinderen van God ontmoet die allemaal een eigen wijze van kerk-zijn beoefenen. Maar het maakte ook onzeker. Wat kan ik verwachten? Wat moet ik doen om over te komen, om erbij te horen, met behoud van mijn ervaringen en overtuigingen?

Want ik zag wel een taak liggen voor me in de gemeente. Betrokken zijn, meedoen, zieken bezoeken, mensen helpen. Mijn rolmodel was een vriendin uit Korea. Mensen uit de gemeente daar noemden haar een engel. Dat leek mij ook fijn. Wie wil er nou geen engel genoemd worden?

Vrouw van een dominee 3, 1988-2011 – Zaandam, zorgen en zoeken

Na 8 jaar Korea en een halfjaar Bunschoten-Spakenburg werd het dus Zaanstad waar we ons vestigden. Een stedelijke omgeving, geen vrijgemaakt bolwerk-met-school en een praktische, voor ons gezin prima geschikte pastorie. De gemeenteleden die we ontmoet hadden tijdens de kennismakingsdag waren toegankelijk en we voelden ons op ons gemak. Waar beoordeel je uiteindelijk welke gemeente het wordt wanneer je er vijf hebt om uit te ‘kiezen’? Het is vleiend en geruststellend wanneer er meerdere gemeentes belangstelling tonen in jouw man, maar de gemeentes zijn ook weer zo divers dat je je afvraagt wat nu precies de reden is dat ze hem vragen?

We wisten wel vrij snel zeker dat we niet in een plattelandsgemeente passen zouden. We geloofden sterk in continuïteit. Als God je ergens voor heeft ingezet ligt het voor de hand die opgebouwde ervaring verder te gebruiken. We hadden allebei behoefte aan internationale contacten, studenten, cultuur en de uitdaging van een stedelijke omgeving. Niet dat Zaanstad aan al die behoeftes zou gaan voldoen, maar met Amsterdam vlakbij lag het meer voor de hand naar het Zaanse te gaan dan Dedemsvaart of Roden bijvoorbeeld. Zo hebben we er toen in elk geval over nagedacht. Nu vragen we ons wel af of we het belang van de kinderen niet zwaarder hadden moeten laten meewegen. Een grotere gemeente met meer kinderen, een school dichtbij…We hebben hen toen meegegeven dat het fijn is steun te geven aan een gemeente die kleiner was en die meer moest bikkelen. God zegent het wanneer je iets van jezelf weggeeft. Ik geloof dat nog steeds, maar ben wel voorzichtiger geworden in het kinderen daarin meenemen. Iets voor mezelf opgeven is één ding, maar in hoeverre mag ik iets weggeven wat niet van mij is? Ik ben daar niet uit. We hebben het onze kinderen niet makkelijk gemaakt in  de keus voor een (vrijgemaakte) school ver weg en al het reizen wat daar in meekwam.

Ondertussen was ik met alles bezig behalve met internationale contacten en cultuur. Ik heb al eens eerder een blog geschreven over mijn dramatische ervaringen met het huishouden gedurende mijn eerste jaren in Nederland. Dat drukte in z’n volle omvang op mijn schouders na jaren een hulp in huis gehad te hebben die er 3 á 4 dagen in de week was. Ze was lid van ons gezin. Ze deed de was, hield het huis schoon, zorgde voor de kinderen als ik weg moest (die waren gek op haar) en kookte af en toe. Ik had het op mijn manier toch nog druk genoeg (vond ik toen) met vier kinderen.

Pas terug in Nederland realiseerde ik me dat ik helemaal niets gewend was. Lees mijn blog over mijn grootste nachtmerrie, de altijd maar, in een eeuwige cyclus, groeiende aanwezigheid van was in huis. In vieze staat, in gewassen staat, nat; in gewassen staat, droog en ongevouwen; in gewassen staat, gevouwen maar een berg nog ongestreken en uiteindelijk in een staat dat het weer gedragen of gebruikt  kon worden. Meestal zat er zoveel tijd tussen de eerste en de laatste staat dat we vaak in een van de bergen moesten zoeken of iets toe was aan fatsoenlijke dracht. Ik verdronk erin.

Maar ik was nu wel de vrouw van een dominee-met-een-gemeente. Dat betekende dat ik dingen moest doen. Vond ik. Wat moest ik doen? Ik vond niet dat het iets met mijn uiterlijk te maken had. Dacht ik. Maar het schuurde wel van binnen, want ik vond dat ik maar met rare, niet-Nederlandse kleren rondliep. Ik vond ook dat ons huis er eigenlijk raar uitzag. Armoedig. Anders. Bij elkaar geraapt zooitje. Dat hadden we in Korea ook, maar wie gaf daar ook maar ene bal om? (Oh, de rust van het ontbreken van vergelijkingsmateriaal). Maar hier zat ik in een pastorie tussen de ouwe meubelen van iemand anders en ik had geen cent om uit te geven. Dat was allemaal gestoken in noodzakelijke, maar onaantrekkelijke dingen als elektrische apparaten en een auto.

Ik haatte mezelf natuurlijk dat ik zo bezig was met alleen maar zulke triviale zaken. Ik wilde geestelijk bezig zijn. Opbouwend. Positief. Er stond me iets voor de geest als ‘er voor iedereen zijn’, willen zorgen, steunen en helpen waar het maar nodig was.

Liefst niet thuis met de was.

Vrouw van een dominee 2, 1988-2011- De eerste gemeente

Het rare van domineesvrouw ‘zijn’ is dat het eigenlijk niks is. Bakkersvrouwen werken alle eeuwen door in de bakkerswinkel en boerinnen in de stal of op het land, maar wat doet een domineesvrouw? Dat is in ieder tijdperk anders. Vroeger vergezelde zij haar man vooral op bezoeken, ze ging zelf de gemeente in om goed te doen en soep te brengen bij armen. Vaak was ze ook een van de weinigen met een opleiding en leidde Bijbelstudies en dergelijke. Maar die tijden waren zelfs in 1988 al lang voorbij.

Toen ik ‘begon’ als domineesvrouw was ik 33 jaar en ik had geen flauw idee wat er eigenlijk van mij verwacht werd. Ik had geen rolmodel want we waren lang weg geweest en nog niet zo lang voor ons vertrek lid geworden van de kerk waarin echtgenoot predikant was geworden. Als kind herinner ik me weinig van de rol van de vrouw van de predikanten van mijn ouders. Dus wie of wat was ik nu geworden? Ik was het vanuit Korea wel enigszins gewend om gezien te worden vanwege het beroep van mijn man. Ik werd tenslotte ‘weledele vrouw van de geleerde(saamoniem)’ genoemd. Maar verder dan dat ging het niet. Af en toe mocht ik mee naar een etentje

Als onbeschreven blad zou ik dus starten. Waar? Dat werd nog een hele klus voor we onze bestemming wisten. Vijf gemeentes nodigden ons uit om kennis te maken. Harderwijk, Dedemsvaart, Zaanstad, Rozenburg en Roden. In iedere gemeente werden we verwacht om een dag door te brengen. Kennismaken met de kerkenraad. Kennismaken met de stad/het dorp/de regio en ’s avonds kennismaken met de gemeente. Wat ik me nog heel scherp herinner is dat ik iedere keer halverwege de dag barstende koppijn had en darmkrampen. Ik kan het nu makkelijk plaatsen (te veel indrukken, spanning) maar ik werd er toen steeds door overvallen en verweet het mezelf.

Omdat het de eerste gemeente na de Korea-periode zou zijn mochten we in plaats van drie er zes weken over nadenken. Waar wilden we heen? Waar riep God? Dat laatste vond ik moeilijk. Alle vijf gemeenten waren zonder predikant en kwamen daarom in aanmerking voor mijn gevoel. Hoewel de kleinere gemeentes wat ons betrof het wel meer nodig hadden om iemand van buiten te hebben. We keken ook naar praktische zaken. Passen we in het huis met z’n zessen? Ik was nog jong genoeg om op eventuele gezinsuitbreiding te hopen. Kunnen we na jaren stad wennen op het platteland? Dat soort vragen.

Een andere belangrijke vraag was die van de school. Het is 1988 en kinderen van de kerk gaan allemaal, met een uitzondering daar gelaten, naar de eigen scholen in Rotterdam, Groningen, Amersfoort of Zwolle. Onze oudste is een VWO kind. We leggen Amerikaanse/Koreaanse maatstaven aan wat betreft afstanden reizen en vertrouwen op de vele ouders die zeggen dat ver reizen naar school geen enkel probleem is. De kinderen raken snel gewend en maken huiswerk (of lol) in de trein. Ouders hebben er meer problemen mee, zegt men over het algemeen.

Dat geeft voor ons de doorslag om naar Noord-Holland te gaan. Een soort verzet tegen de gangbare trend, dat men wegtrekt uit steden waar geen eigen onderwijs is, om met duizenden op een kluitje rond de middelbare scholen te gaan zitten. Zo keken we er toen tegen aan. Heldhaftig. Later heb ik daar spijt van gekregen. Niet voor mezelf. Ik hoefde niet iedere dag in de trein of bus. Maar spijt voor onze oudste die dat reizen wél moeilijk vond. Heldhaftig zijn ten koste van anderen is makkelijk..

Mijn eerste ervaringen als domineesvrouw begon ik dus op te doen in het Zaanse. De eerste pastorie die ik bewoonde was die aan de Schepenlaan.

Vrouw van een dominee 1 1988-2011 – Het Begin

De vraag komt regelmatig voorbij: hoe kijk je terug op je leven als vrouw van een dominee? Het leven in de pastorie, zoals het ook vaak genoemd wordt. Het leek me leuk er een serie blogs aan te wijden. Dat leven begint voor mij pas in 1988, nadat wij acht jaar in het buitenland gewoond hebben als gezin.

via Plazilla, Ragasto

In de afgelopen dagen hoorde ik het vaak op de radio: waar was je op de avond dat Nederland het EK voetbal won? Nou, ik weet het nog goed:Vers uit het buitenland, op een bovenetage, achter een joekel van een TV, in Bunschoten. Eindelijk konden we een Nederlandse voetbalwedstrijd volgen.

Het Begin
Het is mei 1988. Onze tijd in het buitenland zit erop. Vanuit het Aziatische Zuid-Korea verhuis ik met ons gezin in mei naar Nederland terug. We zijn ruim acht jaar weg geweest. In 1980 vertrokken we als studentengezinnetje met twee kleintjes (een dochter van drie jaar en een zoon van drie maanden) naar een onbekende bestemming in het Verre Oosten. Het enige dat we toen zeker wisten was dat mijn echtgenoot als docent zou gaan werken aan een theologische opleiding in Busan, de meest zuidelijke havenstad in Zuid-Korea, samen met een collega. De aanstaande collega was al een aantal jaren predikant en verlaat zijn gemeente in Leiden om samen met vrouw en kinderen naar dezelfde stad te vertrekken als wij. Hun kinderen waren nog jonger dan de onze. Twee jongens, één van twee jaar en één van tien maanden. We troffen elkaar in 1980, ergens in januari op het vliegveld in Tokio om van daaruit verder te vliegen naar Busan. En aan een avontuur te beginnen dat ons leven voor altijd zou veranderen. (momenteel ,2024, ben ik een serie aan het schrijven over onze tijd in Zuid Korea. De eerste kun je hier vinden)

Acht jaar later keren wij terug naar Nederland. Nu met vier kinderen. Onze oudste is twaalf en klaar voor de middelbare school. Er is, behalve een internaat, geen geschikte school voor haar in Zuid-Korea. Tijd om terug te gaan dus. De kinderen zijn respectievelijk twaalf, acht en vier jaar. En we hebben een meisje geadopteerd dat inmiddels elf is. Opnieuw is onze uiteindelijke bestemming onbekend. Er is een tijdelijk verblijf geregeld in Bunschoten-Spakenburg. Van daaruit zullen we werken aan een nieuwe invulling van ons leven. Het ligt voor de hand dat echtgenoot zich beroepbaar zal stellen als predikant. Maar de eerste maand is hij er nog niet.

Busan Photos

This photo of Busan is courtesy of TripAdvisor

Bunschoten-Spakenburg

Vanuit de miljoenenstad Busan zit ik dan opeens alleen, met de vier kinderen, op een etagewoning in Bunschoten, met onder ons de RABO bank. Met meubels, bedden, dekens, linnengoed en servies van de zolders van vriendelijke mensen. Nu allemaal tóp-vintage, toen lichtelijk deprimerend en ouderwets. Maar met wat plantjes, een paar prulletjes die ik in de koffer mee had kunnen nemen en een dosis humor, is het ook wel weer gezellig te maken. Echtgenoot moet in Busan examens afronden en zou half juni komen.

Het schoolseizoen is nog niet afgelopen. Dat is ook een van de redenen waarom we eerder zijn gekomen. De oudste wil wat wennen voordat ze in het diepe van de middelbare school springt. Uit een privéklasje van acht leerlingen overstappen naar een grote school als de Guido de Brès in Amersfoort is wel erg drastisch. Maar wennen als buitenlands kind in de hoogste klas van een basisschool, waarin de kinderen elkaar al vanaf de kleuterleeftijd kennen, is ook niet eenvoudig. We zien er anders uit (mode is zo landgebonden), onze kinderen spreken goed Nederlands, maar met een (Engels) accent dat de Bunschotense kinderen maar raar vinden (Kak!). (Ze hadden natuurlijk nooit hun eigen rare accent gehoord). Echt veilig voelt de oudste zich niet. Maar er is geen keus. Dit is de school, hier wonen we nu tijdelijk en vanaf hier begint het nieuwe leven.

We fietsen door de weilanden rondom Bunschoten en genieten. Fietsen was in Busan nauwelijks een optie. Geen fietspaden, chaotisch verkeer en veel te heuvelachtig. We kopen lekker patatjes-mèt op de markt, krijgen kilo’s haring, kijken het WK voetbal, genieten van series op televisie die we kunnen verstaan en volgen (maar niet A-team, we waren toch wat wereldvreemd geworden en ik vond het te gewelddadig..). De eerste weken overweegt het vakantiegevoel. Hoewel het tussen de middag heen en weer racen, om (vier!) kinderen van school te halen en weer terug te brengen na de lunch, mij al snel de keel uithangt. Vooral omdat de kleuterschool een half uur eerder uit is dan de groepen 4 t/m 8. Ik ben dat helemaal niet gewend en heb het gevoel dat mijn dag in honderd stukjes gesneden is. Wachten bij de schoolpoort waar niemand me aanspreekt vind ik ook een opgave.

Ondertussen moet er van alles geregeld. Er is geen wasmachine. Ik moet financiële regelingen aanpassen omdat we ons weer in Nederland vestigen (vergeet niet, dit is het pré-digitale tijdperk! Alles moet persoonlijk en/of schriftelijk gedaan worden. In november van 1988 sluit Nederland zich als tweede land aan op het internet. Alleen nog voor wetenschappers en militaire doeleinden). Verzekeringen moeten veranderd. De container met onze spullen arriveert en moet door de douane geloodst (= formulieren invullen), fietsen moeten aangeschaft, de kinderen willen weer op sport, op muziek (te laat in het seizoen, nieuw voor mij, in Zuid-Korea werkt het anders). Het vakantiegevoel wordt langzamerhand overstemd door een gevoel van vervreemding. Bij de Postbank (zo heette die toen nog) staan mensen een soort kaartje door een apparaatje te schuiven waarna ze een nummer intoetsen voor ze geld krijgen. Ik heb de ontwikkeling gemist en sta verlegen te hannesen. Terwijl ik in Busan precies mijn weg wist.

Ik ben niet terug in mijn eigen land. Ik ben (te)lang weg geweest en mijn land is veranderd. En ik ben zelf veranderd. Bij alles denk ik: in Korea deden we dat zus of zo…Eerst zeg ik dat nog hardop, maar de glazige blik in de ogen van de anderen maakt dat ik dat al snel inslik.

Dit is Nederland. En hier blijven we wonen.

Ambachten en geluk

Vroeger, toen alles nog overzichtelijk was, meisjes alleen rokjes droegen en je op school als meisje leerde handwerken en jongens stoere dingen leerden als zagen en timmeren, toen heb ik ook leren handwerken. Op een vaste ochtend in de week gingen de meisjes en jongens naar aparte lokalen. Tenminste, zo stel ik me het voor, want zeker weet ik het niet meer. Misschien kwam de handwerkjuf wel naar ons lokaal en gingen de jongens ergens anders zich uitleven op hun zaag- en timmerwerk onder leiding van een handenarbeidmeester. De meisjes deden handwerk. De jongens handenarbeid. Ook dat was overzichtelijk en helder.

Hoe dan ook, op de school waar ik zat, ergens in Vlaardingen, was er een handwerkjuf die ons de fijne kneepjes van het vak aanleerde. Ik heb duidelijke herinneringen aan haar, waarschijnlijk, omdat ze  voor mij een uitzondering vormde als vrouwelijke docente. Kun je nagaan! Ik realiseer me nu dat ik vanaf klas 1 (groep 3) alleen maar ‘meesters’ heb gehad.. Over feminisering van het onderwijs gesproken.. Meesters waren in mijn jeugd oververtegenwoordigd. Strenge meesters. Tikken met een liniaal op je hand, klap in het gezicht als het zo uitkwam. Er heerste gezag. Want (de herinneringen beginnen te borrelen) het waren ook geen jonge broekjes, of zo. In mijn ogen waren het stokoude mannen allemaal, maar dat moet ik nu bijstellen tot een jaar of veertig, waarschijnlijk.

Terug naar de handwerkjuf. Ze was jong, lief en ze at appelpitjes. Dat kan ik toch niet verzonnen hebben, zoiets uitzonderlijks? Op haar bureau stond een schoteltje met bruine pitjes. Het intrigeerde me, dus toen ik bij haar stond om iets te vragen, wees ik naar de pitjes. Wat dat waren? Ze vertelde dat ze gek was op appelpitjes en dat ze naar amandel smaakten. Ik mocht er wel één proberen? Zuinig kauwde ik er op eentje. Ik was niet laaiend enthousiast of zo, maar sindsdien ben ik me wel ervan bewust dat er aan onverwachte dingen een (lekkere) smaak kan zitten.

Behalve de smaak van appelpitjes heb ik veel andere dingen geleerd van de aardige handwerkjuf. Uiteraard begonnen we met breien. Om het ‘leuk’ en vooral praktisch te maken gingen we voor een washandje. Drie maal recht, drie maal averecht, in het rond en dan na vier naalden wisselen. Zo kreeg je vierkantjes. Mijn washandje was blauw. Het was van puur katoen dus op zich bruikbaar, maar leuk noch praktisch denk ik. Het volgende wat ik me herinner is een kapmanteltje. Wie zich afvraagt wat dit is, behoort kapmanteltjerozeduidelijk tot een piepjonge generatie. Een kapmanteltje werd werkelijk waar gebruikt door vrouwen om na het aankleden te voorkomen dat er haren en schilfers op de kleding kwam. Ze werden zo gemaakt dat ze om de schouders pasten en met een strikje konden vast gemaakt aan de voorkant. Na het kammen kon je het manteltje afdoen en uitschudden. Eigenlijk best een slim idee. Ik zie soms mensen met een lading aan haren en roos op hun schouders van de dagelijkse borstelbeurt…die zouden zo’n manteltje goed kunnen gebruiken!

Dit kapmanteltje was een project om diverse technieken te leren. Verschillende borduursteken, omzomen, en tadá..: smocken. Ja ja, klas vier en ik leerde een kapmanteltje smocken! Ook dat heeft indruk op me gemaakt. Niet echt goed met fijn  smokkengepriegel, kan ik me wel herinneren wat een voldoening het gaf om na het rijgen van die draadjes door de stof en het aantrekken er opeens van die mooie plooitjes kwamen. En als kers op de pudding mochten we daar dan op borduren. Helaas, ook dit werkstuk is in de grote textielafvalhoop verdwenen.

Het komt door de huidige trend van weer alles zelf maken dat ik me, bijna als een verrassing, realiseer dat ik vroeger als vanzelfsprekend van alles geleerd heb aan technieken. En er is iets met oude technieken die meer zijn dan alleen dat, een techniek die net zo goed vervangen kan worden door machines. Er is een element van creëren, van uniciteit, van ambacht. Daardoor krijgen ze een plek in ons collectief geheugen, denk ik en komen we er van tijd tot tijd op terug. De technieken ontstonden uit praktische noodzaak: kleding maken, schoenen, sokken. Maar mensen hebben blijkbaar altijd de behoefte om er iets meer van te maken, om te versieren en decoreren. Als ik blader door het oude handwerkboek (titel: Het Nieuwe Handwerkboek), onlangs aangeschaft in de Kringloop, zie ik werkelijk prachtige voorbeelden van oud (internationaal, uit vorige eeuwen) brei-, borduur-,haak-, vlecht- en naaiwerk. Ja, mensen waren arm, ja, machines hebben het bestaan aanzienlijk verlicht, nee, je moet ‘zelf maken’ van toen niet romantiseren, maar toch…Het verlangen naar de tijd en aandacht die men toen had voor een uniek stuk werk, dat is iets wat ik in de huidige DIY beweging herken.

Nog eentje. Sokken stoppen. Daar komt voor mij techniek, nostalgie en geborgenheid samen. Voor mijn moeder was het natuurlijk de zoveelste klus: ’s avonds na het eten en de afwas ook nog eens (onder andere) al die kapotte sokken stoppen van vijf kinderen. Ze deed het tot negen uur, dan mocht ze lezen van zichzelf. Voor mij was die sokken stoppende moeder een moeder in ruste, met wie ik kon kletsen. Er was geen afleiding dan misschien muziek van de radio. Ik was gefascineerd door dat proces van draadjes spannen in het gat van de sok, gespannen op haar vuist en die op- en neergaande naald die daar dan een soort matje vlocht van wol. En voilá, de sok was weer als nieuw. Mijn moeder was een expert. Toch zal ze niet gerouwd hebben om de opkomst van de weggooisok. Alles was tot op het gaatje gerecycled, zoveel jaren lang. Nu mochten er wel een paar sokken in de prullenbak.sokken stoppen 1

De D(o)I(t) Y(ourself) beweging boort in mij een diepe laag van herinneringen aan en brengt warme gevoelens. Ik blijk meer te bezitten dan ik vermoedde. Geen grote vaardigheden, priegelen is nooit iets voor me geworden, maar wel een liefde voor het ambacht van handgemaakte spullen, verbonden met een liefde voor de mensen van wie ik daarvan iets mee kreeg.

Het houten kistje

Mijn moeder bezat een houten kistje. Het kwam uit haar familie, een mooi, klein, bewerkt naaikistje. Het was al een eeuw oud, gemaakt door een voorvader voor zijn verloofde, ik geloof mijn betovergrootmoeder. Op de voorkant was ruimte voor een miniscuul fotootje van de geliefde, en mooie, donkerharige vrouw.

Het was niet zomaar een simpel doosje, rechthoekig, gemaakt van vurenhout of zo. Nee, het was van mahonie en ingelegd met een lichter soort hout, met rondingen en welvingen. Een heel vrouwelijk, sierlijk kistje. Thuis stond het altijd bovenop de antieke kast, die mijn ouders koesterden. Die kast kwam uit de schoonfamilie van één van mijn zussen, maar was permanent uitgeleend aan mijn ouders door haar.

Die kast is tot de één na laatste woning van mijn moeder meeverhuisd. In het verpleeghuis, waar ze uiteindelijk terecht kwam vanwege dementie, was er geen plek meer voor. Het kistje heeft haar wel tot het laatst vergezeld. Op een gegeven moment verhuisde het van bovenop de kast naar een (oneerbiedig) plekje half onder haar stoel. Het diende nu een doel. Het werd weer gebruikt, zoals het wellicht ooit dagelijks was gebruikt door mijn overgrootmoeder.

Maar er zaten geen naaispulletjes in. Het kistje raakte gevuld met kostbaarheden. In mijn moeders ogen althans. Oude brieven, oude kaarten, oude rapporten, oude diploma’s, oude foto’s. Het overgrote deel kwam uit de nalatenschap van mijn zus Loes, die gestorven was in 1992. Mijn moeder was 75 jaar toen mijn zus zichzelf van het leven benam, na jaren van psychisch leed.

Sinds die tijd verzamelde mijn moeder van alles en nog wat in dat kistje dat haar aan Loes herinnerde. Zoals ooit de moeder van Mozes een biezen mandje maakte om haar kind te redden, zo gebruikte mijn moeder dat kistje om haar kind vast te houden. Bij ieder bezoek dat ik aan haar bracht reikte ze na een tijdje naar de grond en kwam het kistje op haar schoot te staan. De scharnieren waren al kapot, het deksel zat er nog maar half op, zo puilde het uit. Geen wonder. Werkelijk alles zat erin. Zwemdiploma’s uit de vijftiger jaren. Schoolrapporten van het gymnasium. De bul van de universiteit. (‘Wat was ze knap, hè? Cum Laude!’) Oude schoolfoto’s, oude kinderfoto’s, oude pasfoto’s. Foto’s van haar klas toen ze lerares was, sinterklaasgedichten uit lang vervlogen tijden, programma’s van concerten waar ze samen geweest waren. En bij ieder bezoek moest ik het allemaal bekijken en bewonderen. Keer op keer. Alsof het voor het eerste was.

Dat ging me niet altijd makkelijk af. Mijn zus was dood en ik zat springlevend bij mijn moeder in de kamer. Maar al haar aandacht ging op aan de herinnering. En alle energie aan het verdriet om haar sterven. Ik kreeg een hekel aan dat kistje. Hoe mooi het ook was en hoe dierbaar voor mijn moeder.

Ik realiseerde me dat het een heel oud kind gevoel was dat naar boven kwam. Als jongste in een groot gezin ervaar je vaak dat de meeste aandacht van je ouders uitgaat naar de sores en besognes van oudere broers en zussen. Jouw taak is het om lief te zijn en vooral niet nog meer problemen in het leven van je ouders te brengen. Zo heb ik tenminste mijn kindertijd ervaren.

Dus toen ik als vrouw van middelbare leeftijd in de kamer bij mijn moeder zat en weer moest  luisteren naar haar verdriet over mijn oudere zus kreeg soms sterk de neiging dat kistje over het balkon te smijten. Ik zit hier nu toch? Wees nou blij met mij!

Ach, nu, jaren verder, schaam ik me er wel voor, dat zo gevoeld te hebben bij een dementerende, oude vrouw. Dat kistje bevatte alle verlies voor haar, van haar geliefden. Man, jonge schoonzoons en dochter. Bij leven had ze daar nooit echt om kunnen rouwen, niet kunnen delen in elk geval. Daarvoor was ze te geremd en gesloten. Dat kwam pas toen de maskers afvielen door de dementie. Het was aan ons, de achtergebleven kinderen om dat nu op te vangen. Ik hoop dat we haar tot troost geweest zijn, ondanks alles.

Het houten kistje staat bij één van mijn broers nu, geloof ik.

Het ‘schone’ virus en nostalgie

Ik lijd aan een milde vorm van smetvrees. Voordat iedereen schrikt zal ik het wat positiever formuleren: ik heb een grote behoefte aan een schone omgeving. Ik had een schone moeder. Niet dat ze 24/7 aan het poetsen was, maar ze was wel schoon. Ze had een routine die ze tot op hoge leeftijd volgde: ’s ochtends ‘werken’, vervolgens de middagboterham, dan een korte dut. Daarna boodschappen doen en dán (pas nadat de kinderen de deur uit waren)  een uurtje ontspanning. In haar geval, lezen of oer-moeilijke cryptogrammen oplossen. Toen we allemaal nog thuis woonden kwam de ontspanning pas na negen uur. Na het sokken stoppen en elastiek rijgen in de ontelbare onderbroeken.

In mijn kinderjaren kwam op vrijdag altijd de onovertroffen werkster, juffrouw Boenders. (Ja, zo heette ze echt). Ze was overigens getrouwd met meneer Boenders, dus het ‘juffrouw’ was nog een laatste verwijzing naar de Nederlandse standenmaatschappij, waarin ‘lagere’ klassen zich geen mevrouw lieten noemen, denk ik. Juffrouw Boenders was een klein, gerimpeld, hardwerkend vrouwtje. Ze had zelf geen kinderen en ze was gek op mij. Ik was nog thuis (3 jaar) toen ze bij mijn moeder kwam werken en ik heb veel herinneringen aan haar en de uren die ze werkend doorbracht.

De geur van meubelwas en koperpoets (mijn moeder hield van koper), de koude tocht omdat alles open moest, de fascinerende bewegingen van het uitslaan van een stofdoek of een zeem (iedere week de ramen zemen!). Het holle geluid van de mattenklopper op tapijt dat werd uitgeklopt. En ik raakte  besmet door het voldane gevoel dat moeder en juffrouw Boenders uitwasemden als alles weer op z’n plek stond. Schoon, glimmend en stofvrij.

Mijn moeder hield zelfs, tot op enkele jaren voor haar sterven, de gewoonte vol om ’s ochtends ‘werkkleding’ te dragen. Daarin kon ze niet naar buiten eigenlijk, vond ze. En er bezoek in ontvangen kon helemaal niet. Als ik haar wel eens verraste was dat meestal het eerste wat ze uitriep: Maar ik loop nog in mijn werkkleding! Ik zag slechts een keurig geklede oude dame, maar voor haar gevoel liep ze er ‘onverzorgd’ bij.

Een schone, nette, gedisciplineerde moeder dus. Voor wie gezelligheid overigens heel belangrijk was. Poetsen deed ze als we weg waren op school. Als we thuis waren was het ´klaar´. Zogenaamd, want met vijf kinderen was er constant werk aan de winkel.

Naast deze schone moeder was ik ook nog eens belast met een hele schone vader, die ook nog eens uiterst opgeruimd was. Overal keurige stapeltjes, gesorteerd en wel. Uiterst schoon op zichzelf. Ik zie hem nog altijd na z’n middag- of ´na-het-eten´-dut, uitgebreid zich wassend bij de wasbak. Of de vaat spoelend, zo grondig dat afwassen in mijn ogen bijna overbodig leek. En in de tuin hadden vallende herfstblaadjes geen schijn van kans. Desnoods met stoffer en blik werden ze onverbiddelijk verwijderd van het gras. Mijn vader hield van opgeruimd en netjes. Ik ben dus van beide kanten besmet.

Nu is het probleem dat ik wel graag wíl dat mijn omgeving schoon is, maar dat ik geen zin heb in de inspanningen die het vergt om zover te komen. Ik ben namelijk ook enigszins lui in aanleg. Mijn moeder vroeg zich altijd af van wie ik dat toch had. Het rommelige en vooral het knoeien en wild rond ´spatten en sproeien´ met koken. ‘Bourgondisch’ vond ze dat. En het leek wel een beetje op mijn oma Sonneveld, die ook graag kookte en wat minder netjes was. (Alle mindere kwaliteiten kwamen van de Sonneveld kant van de familie, als ik mijn moeder moest geloven, haha)

Hoe dan ook, er bestaat dus een waar spanningsveld in mijn leven tussen schoon willen zijn, maar geen zin hebben in poetsen.

Al mijn hele leven zoek ik naar slimme, weinig inspanning vereisende oplossingen. (jammer dat de kinderen de deur uit zijn) maar als puntje bij paaltje komt is er geen ontkomen aan: emmers, soppen en zweten.

Ik heb het dan vooral over WC’s en badkamers (haren in het putje!), gevolgd door keukens en vloeren. Ik hoop altijd dat één keer goed zuigen en soppen afdoende is, maar de ellende is dat het nooit ophoudt. Voordat je het weet is er al weer (ruim) een week voorbij en heb ik niks gedaan in mijn huis. Ik zie de bacteriën zweven, verbeeld me dat ik ziek word, alles plakt en de stofpluizen en poezenharen vliegen me om de oren. Er móet weer iets gebeuren, dat is duidelijk, maar heeft het werkelijk zin? Haalt mijn sopdoek de bacteriën echt weg of is het maar een illusie?

Zuchtend haal ik de emmers maar weer tevoorschijn. In mijn werkkleding. En in tegenstelling tot ooit mijn moeder, kan ik daar echt niemand in ontvangen.