De kwalen van een ander

   Een van mijn verwen gewoontes is, om na een kappers- of pedicureafspraak in het stadje ( zo noem je hier het centrum), even rond te neuzen in mijn favoriete winkels. Allereerst de HEMA. Vraag me niet waarom, maar ik word daar helemaal zen. Er moeten hele oude wortels aan dat gevoel ten grondslag liggen. Ging ik er al heen als kind? 

   Dat gevoel had ik nooit bij andere winkels. Bij V&D wist ik eigenlijk nooit wat ik er precies deed. Ja, kousen en panties, daar hadden ze altijd een ruime keus in. Ook bij Blokker ging ik niet gezellig drentelen. Daar liep ik doelbewust op datgene af wat ik helaas nodig had om vervelende huishoudelijke klussen te doen. 

   Nu we geen  Blokker meer hebben, moet ik soms naar de Action. Maar daar ren ik als een speer doorheen. Ik vind het een nare winkel. Met lelijke spullen. Erger nog, ik vertrouw die goedkope producten voor geen meter. Wie betaalt daarvoor? Iemand, ergens ver weg, wordt afgezet.  Ik weet het, dat gebeurt in iedere verkoopketen. Hier ligt het er echter zo dik bovenop, dat ik er niet graag kom. Wij koopjes, ten koste van, ja wie? Oeigoeren, kinderen? De slaaf in de achtertuin.

   Maar goed. Terug naar mijn luxe momentjes. Even winkelen, bij de Hema. Bloemen en plantjes kijken bij Baars, de mooiste bloemenwinkel die ik ken. Helaas verkopen ze nog geen biologisch gekweekte planten of bloemen, dus het is kijken, kijken en heel soms bezwijken voor de verleiding van een mooie plant. Ik ben ook maar een mens.

   Dan komt het moment: een koffietje bij een van de vele cafeetjes in ons winkelstraat(je). Lekker in mijn uppie. Beetje lezen, beetje kijken, soms een beetje schrijven. Ik geniet daarvan. Het worden meestal twee koffies en dat is met de huidige prijzen met recht luxe te noemen. Ik koop er echter ook een ervaring bij.

   Tenzij. En nu komt het. Tenzij er mensen naast me komen zitten, binnen directe gehoorafstand, aan twee verschillende tafeltjes die vervolgens met elkaar, hard pratend, in gesprek gaan. Je moet weten, IJsselstein barst van de bejaarden. (Daar hoor ik zelf inmiddels ook bij, al voelt het anders). En bij het ouder worden horen kwalen. Het lijf gaat de jaren voelen. Ik weet het maar al te goed. Maar. Het gesprek over mijn kwalen houd ik in de huiskamer of fluisterend in het openbaar. De drie naast mij menen in hun eigen huiskamer te zitten.

   Dame 1 zat er al toen ik binnen kwam. Ze had duidelijk behoefte aan een praatje en had overal commentaar op, in de hoop op een reactie. Ik had behoefte aan stilte, dus aan mij had ze geen goeie.

   Dan komt er een echtpaar binnen. De vrouw van het tweetal wordt door haar man geduwd in een rolstoel. Ik noem hem Erik en zijn vrouw Dien. Dame 1 begroet hen enthousiast. Ze kent hen.

    Het echtpaar gaat aan een ander tafeltje zitten dan dame 1. Die is zeer begaan met de vrouw in de rolstoel. Lief natuurlijk. ‘Hoe gaat ‘t?’, ‘Wat een pech heb je toch’, enzovoort. Luid en duidelijk worden over en weer ziekenhuizen in de omgeving vergeleken, daarna de specialisten, en vervolgens komt dan Diens’ kwaal aan bod. 

‘Wat hebbie nou eigenlijk, Dien?’ ‘Weten ze het nou nog niet ?‘ 

Dien wil net een slok koffie nemen en de medische situatie met haar man bespreken, (ze komen blijkbaar net uit het ziekenhuis), maar ze draait zich met moeite om.

 ‘Wat zeg je?’ Opnieuw de vraag. 

‘‘Nee, ze weten het nog niet’.

Verder aan de koffie. 

Maar dame 1 geeft niet op.

‘Is het pijn in je lage rug, Dien? 

Moeizame draai. ‘Wat?’ 

Erik antwoord voor Dien.

 ‘Het is haar bekken.’

‘Oh’.

Het is even stil.

‘Zit het in je lage rug, Dien? In je bil?’

Weer de moeizame draai. ‘Wat?’

‘Of het in je BIL zit, in je linker- of je rechterBIL?’

  Ik haak af. Ik wil helemaal niets over de billen van Dien weten. Echtgenoot Erik probeert de zaken wat algemeen te houden door weer naar het bekken te verwijzen, maar dame 1 heeft het liever over de bil. Ik kan me onmogelijk afsluiten voor de bil discussie, dus ik pak mijn boeltje in en reken af. Geen rust ervaring gekocht, maar wel weer inspiratie voor een blog. Ook wat waard. 

  Volgende keer naar een ruimer café.

De kleindochter en het zusje

Al dagen wachten we op de geboorte van een kleinkind. Moeder is uitgerekend maar de dame (we weten dat het een meisje is) heeft nog geen haast. De grapjes (rolbevestigend) vliegen door de ruimte van de familie-App en de onderlinge communicatie. ‘Zal je altijd zien met meisjes! Nog even dit, nog even dat, altijd te laat!’ Als ik grote broer van 7 uit school haal omdat de bevalling lijkt te beginnen, maar niet doorzet, verzinnen we welke make-up ze waarschijnlijk nog snel aan het opdoen is. We hebben lol samen. Lippenstift, poeder, parfum, ogenschaduw, en wat dies meer zij.

Thuis wachten het jongere broertje van bijna 3 en de andere oma. Die was al bij de aanstaande ouders, maar heeft zich nu even teruggetrokken bij ons. De jongens vermaken zich terwijl de oma’s om de minuut hun telefoons checken of er al iets gebeurd is. Leve het tijdperk van de WhatsApp. Moeder laten we met rust, maar ik mag met de aanstaande vader, zoonlief Appen. Hij staat het genadig toe dat er vanaf de achterste banken af en toe een wijs advies van de oma’s hun richting uitgeroepen wordt. Ondertussen halen ze gezellig hun eigen bevallingsverhalen op.

De (bijna) driejarige voelt dat er iets aan de hand is en wordt steeds drukker. Kleinzoon van 7 blijft er rustig onder. Terwijl er buiten met badmintonrackets en tuinfakkels oorlogje wordt gevoerd probeer ik iets te eten te bedenken dat de mannetjes ook lusten. Geen fans van warm eten heb ik daar aardig wat denkkracht voor nodig, en dan ook nog dit warme weer. Struikelend over de LEGO, Ipads en autootjes bedenk ik een maaltijd met pasta. Losse pasta, met vlees apart en de saus absoluut niet vermengd met beiden. De oudste eet zich moedig door de droge slierten spaghetti met erwtjes erbij. De jongste speelt, na felle weigering ook maar iets te proeven, verder met LEGO. Uiteindelijk wordt dat een boterham met smeerkaas. Ook goed.

Het is 19.00 uur en we hebben al even niets van het thuisfront gehoord. Beide jongens zitten achter een schermpje en ondertussen worden er door echtgenoot luchtbedden geregeld, want naar huis gaan zit er niet meer in. Het is warm. Het is licht. Er hangt spanning en opwinding in de lucht. Ga dan maar eens slapen als kind.

Om 19.30 uur ben ik zelf wel toe aan bed, dus ik neem het initiatief om een zekere beweging richting de slaapkamers in te zetten. Na een half uur liggen beide mannen op bed maar daar is ook alles mee gezegd. Maar slapen is een heel ander verhaal. Ik lig met de jongste in ons bed. Althans, na een minuut of tien krijg ik hem zover niet langer van de stoel op het bed te springen, maar om lekker te gaan liggen. Ik zing me een uur schor. Steeds zakken de oogjes half dicht, maar dat heerlijke moment van diepe ademhaling en slaap blijft uit. Ik weet dat de grote broer nog op zijn ipad zit (5 minuutjes had ik gezegd, maar geen horloge gegeven). Ik laat het los en geef me over en zet welgemoed een derde rondje van mijn slaapliedjes-medley in. Ondertussen app ik de andere oma of zij wil komen liggen. Misschien lukt het haar beter. De kleine heeft vaker bij haar geslapen.

Ze klimt in het bed naast de halfwakkere peuter en juist dan komt het verlossende bericht: geboren! De kleindochter is gearriveerd om 20.39 uur. Het is inmiddels 21.15. We barsten in gejubel uit en ik draag het net niet slapende, nu verbouwereerde kind naar beneden. ‘Je zusje is geboren!’ Met slaperige oogjes kijkt hij me vorsend aan. En knielt neer bij de LEGO. Boven ligt zijn broer in een diepe slaap. Wat ik ook probeer om hem wakker te maken zodat hij kan video bellen met zij ouders, het antwoord is snurk, smak, smak, en een draai naar de muur. Wachten tot morgen. Hij mag wat later naar school gelukkig.

Om 23.00 uur zijg ik neer op het inmiddels opgeblazen luchtbed in de woonkamer. Het huis is gevuld met mensen, alle kamers bezet. Wat een rijkdom om zoveel ruimte te hebben, bedenk ik, terwijl ik op het (bij beweging) nogal lawaaiige bed lig. En ik verwonder me dat zo’n minimensje van 7 pond zoveel teweeg kan brengen. Maar wat is ze kostbaar.

kamperen in de woonkamer

De volgende morgen hoor ik de oudste kleinzoon wakker worden en vertel hem dat er een verrassing is! Ik hoef hem niet te vertellen wat dat is. ‘Is het zusje er?!’ Pappa belt even later en ik hoor in de achtergrond het gesprek. Heel belangstellend, iets waar sommige volwassenen van kunnen leren, vraagt hij aan zijn moeder hoe het nu gaat, hoe de bevalling was en hoe het met de baby is. De driejarige kijkt ook even naar de baby en zijn enige, korte commentaar is: ze is dood. De twee broers spelen regelmatig schietspelletjes waarbij de een met gesloten ogen op de grond valt. Die is dan dood. Blijkbaar doet de baby met gesloten ogen hem daaraan denken. We lachen en zeggen nee hoor, ze slaapt! Dan komt het verhaal van het dochtertje van Jairus weer voorbij dat we gisteren lazen. Met zijn armpjes in de lucht gilt hij: ze leeft weer! Hallelujah!

 

Ontbijten voor we naar huis gaan

Na een tour de force om alles en iedereen weer schoon, aangekleed en klaar te krijgen voor de rit naar huis, staan we dan eindelijk oog in oog met het nieuwste wonder van de familie. De kleindochter en het zusje.

Ik zie de bui al hangen

Het was maar een korte uitzending. Laat op de avond, dus ik had hem bewaard voor later op ‘uitzending gemist’. Het was een aflevering van Kruispunt over depressie. Een interview met Antoine Bodar, priester en kunsthistoricus, over zijn depressieve periodes en Marjolein van Kooten. De laatste is een vrouw, schrijfster en (psychiatrisch)cabaretier, die van haar ziekte haar beroep heeft gemaakt.

Haar angststoornis is onderwerp van haar theatervoorstelling waar ze met van alles de draak steekt. Humor als wapen tegen psychische aandoeningen. Dat spreekt me zeer aan. Lachen is helend. De ziekte is al erg genoeg maar zelfs als je middenin een donkere periode zit is het mogelijk om te lachen, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Echte humor is immers een lach in een traan?

Bodar ontroerde me. Kwetsbaar en open over hele duistere fasen in zijn leven. Suicidaal en zonder enige levenslust. Voor wie het kent bijna moeilijk om aan te horen omdat het zo herkenbaar is. Ik besefte zelf weer even hoe ver weg ik geweest ben. Marjolein van Kooten verwoordde het heel goed, dat dwaze verschijnsel van je slecht voelen en denken dat het altijd zo was en nooit meer goed zal komen. En vervolgens in een goeie periode je niet meer te kunnen voorstellen hoe het was toen het zo donker was. Alsof je in twee dimensies leeft. Daarom noemt zij haar theatershow ‘Ik zie de bui al hangen’. In goede periodes begin je je op een bepaald moment toch zorgen te maken. Dit duurt nu al zo lang…dat kan niet zo blijven, toch? Ik ga zelf momenteel door een hele goeie periode en het bekijken van een programma als Kruispunt kan dat knagend gevoel losmaken.

De humor van Marjolein geeft verlichting. En de woorden van Bodar. Voor een gelovige is het bestaan van God en je leven in de glans van Zijn liefde te mogen zien (niet voelen altijd) een reden om door te zetten. Bodar zegt: Om fier te zijn.

Bestond God toen ook al?

De juf vertelt een verhaal over kinderen die elkaar plagen. Iemand komt in het nauw en wat moet diegene nu doen? Ze legt de vraag voor aan de groep aandachtig luisterende kleuters in groep 2. Noah, kleinzoon van ruim 4, zit op de voorste rij en steekt zijn vinger op.

‘Mag ik eerst iets vragen?’, zegt hij tegen de juf.
‘Natuurlijk’, zegt die, ‘Wat wil je vragen?’
‘Bestond God toen ook al?’, vraagt Noah.
‘Jazeker’, beaamt de juf, ‘die was er altijd al.’

‘Nou, dan weet ik het antwoord ook’, zegt Noah.
‘Dan moet die persoon gewoon even de Here God om hulp vragen, want Die helpt altijd.’

Hoe zoet en gelovig kun je het nog maken verder? Uit de mond van kinderen….

Dankbaar II – Potjes en dekseltjes

In het kader van mijn nominatie om drie dankbaarheids-stukjes te schrijven het volgende:

Gelukkig, zou ik zeggen, hebben alle potjes, doosjes en dozen in mijn huis een deksel. Om de een of andere reden ben ik gek op alles wat een dekseltje heeft. Potjes van aardewerk, porselein. Zachtgroene celadon doosjes, verzameld in Zuid Korea. Suikerpotjes en roomkannetjes uit de jaren ’50 en ’60, een tijd waarin de serviezen vaak zo’n elegante of juist robuuste vorm hadden. houten dozen en doosjes. De naaidoos nog door mijn opa gemaakt. Zo kom je er in de Kringloop winkels nog veel tegen. Of dozen geweven van riet, van papier maché, karton, handgemaakt, uniek of één uit velen. Sieradendozen, leren dozen, het maakt niet uit. Het deksel intrigeert. Het liefst heb ik dan een deksel met een knopje bovenop. Vooral suikerpotjes hebben de meest sierlijke knoppen. Waarom ik zo weg ben van dozen en potjes? Ik weet het niet. Ik kan me niet herinneren dat er een tijd was dat ik er niet verzot op was. Daarom heb ik er ook zoveel denk ik.

potjes en deksels4potjes en deksels5

potjes en deksels2Dankbaar ben ik dat die dus allemaal een deksel hebben. Want, hoe ik ook mijn best doe om dozen leeg te laten, er is altijd wel iets te vinden onder dat deksel. Munten vanuit de hele wereld bijvoorbeeld, zijn ideaal om weg te stoppen in doosjes met deksels. Wat doe je immers met munten uit India, Sri Lanka, Nepal of Japan die in het hele huis liggen te verkommeren op bureaus, vensterbanken en rommelplekken? Weggooien is ondenkbaar, maar wat moet je ermee?  In een doosje doen, met deksel erop. Opgeruimd staat netjes.

potjes en deksels3

Er zijn tijden dat er een opruimwoede zich van mij meester maakt en ik alle dozen, doosjes en potjes en manden léég wil hebben. Ik weet niet eens wat er in zit, dus kan het net zo goed weggegooid, toch? Ik begin met In ieder geval te sorteren. Niet én munten, én enkele oorbellen (die ik niet weg wil gooien), én schroefjes (die ik nog wel eens nodig kan hebben), én batterijen (waarvan ik nooit weet of ze nu oud of nieuw zijn), én naalden en veiligheidsspelden, én oude sleutels (die ik ook niet weg durf gooien, want ik weet niet uit welk huis ze komen) én eurocenten en dubbeltjes. En de verdwaalde punaises. Ik begin welgemoed. Overal stapeltjes soortgelijke rommel. Heel soms kom ik nog iets tegen wat ik allang kwijt was. De andere helft van de oorbellen bijvoorbeeld. Maar waar was nu ook weer die ene? Dat bevestigt me dan weer in mijn ‘gooi nooit iets weg, want je weet maar nooit’ overtuiging.

Na een uur of zo slaat de moeheid toe. En lonken de deksels. ‘Zet mij toch gewoon weer op mijn potje,mandje, doosje’ fluisteren ze me dan toe, ‘alles was zo netjes, voordat je ons opende..En je hebt toch geen last van onze inhoud? Wat maakt het uit dat er rommel in ons zit. Wij hebben er geen last van hoor….’ het duurt niet lang of ik stop de gesorteerde rommel (dat wél) weer terug in hun huisjes. Ik kan geen knopen doorhakken (oh ja die kom ik ook altijd tegen, overal, knopen). Wil eigenlijk helemaal niet zoveel tijd doorbrengen met onbenullige dingen als de rommeltjes in mijn doosjes.

Zeer dankbaar plaats ik de deksels er weer op. Je moet ook niet teveel overhoop willen halen. En zo weet ik dat ik altijd wel ergens knopen, naalden, punaises, munten, oorbellen enzovoort heb. Maar in welk doosje zag ik dat nu laatst?

potjes en deksels

 

Trials and tribulations

Om kwart over 8 gaat de telefoon. Voor ons pensionados is dat super vroeg. Wel wakker, maar nog niet helemaal erbij, zeg maar. Echtgenoot neemt op, er is iemand ernstig ziek in de nabije kennissenkring, je weet maar nooit.

Ik hoor een vrouwenstem snel een verhaal afsteken. Kim steekt zijn vinger in één oor, altijd een teken dat hij het niet goed verstaat of begrijpt. Om kwart over 8 zeker een risico. ‘Wat?’, kraakt zijn stem, ‘zeg het nog eens? Ik zit in Engeland? Hoezo…Wàat??’. Met een ruk staat hij op en luistert nog eens naar het hele verhaal. Halverwege is het me al duidelijk…mailaccount gehackt. Iemand verstuurt mailtjes met Kim’s mail.

De telefoon gaat onophoudelijk. Ik heb nog nooit zoveel oude vrienden en volslagen onbekenden (voor mij) aan de telefoon gesproken, zelfs niet op mijn verjaardag!
De appjes stromen binnen, Facebook boodschappen. SMS’jes. En het lieve is dat veel mensen aangeven graag te willen helpen, maar voor de zekerheid toch even te willen checken of het echt klopt. Als we écht nog eens in hoge nood verkeren….. Een diaconie van een van onze vroegere gemeentes was zelfs zover gegaan het telefoonmummer in Engeland, Leeds, te bellen dat in de mail stond. Bleek niet te kloppen en toen hebben ze de moeite genomen om het nummer van het Marriott hotel op internet op te zoeken, waar echtgenoot berooid zou zitten. Daar hoorden ze dat het bedrog was. Het hotel had de politie er al bij gehaald. Want niet alleen mijn echtgenoot zou wanhopig zonder geld in daar zitten, maar meer dan 25 anderen. De hacker had het Marriott de rol van opvang van radelozen toebedeeld. Een soort Marriott des heils.

Echtgenoot belde zelf ook, nu als slachtoffer en kreeg de manager aan de lijn die gelukkig een goed gevoel voor humor bleek te hebben. Het werd een vrolijk gesprek waarbij veel gelachen werd. Dat was goed voor de stemming want die was onderhand tot onder het nulpunt gedaald.

We waren namelijk in de Kafkaiaanse wereld van Google terecht gekomen. Veel mensen wezen ons op mogelijkheden om via bepaalde links je account te herstellen en een nieuw wachtwoord in te stellen. Deze mensen zijn nooit serieus gehackt. Na ettelijke pogingen om alle stappen te volgen stuitten we steeds weer op bijvoorbeeld de belachelijke vraag: wanneer bent u precies begonnen met uw Gmailaccount? Alsof je daar aantekeningen van maakt. En als je er niet bij kunt kun je het ook niet checken. De hacker had de account compleet gestolen als in: verwijderd!
Of de vraag: wat was de naam van je eerste BAAS? Je eerste baas? Wij gebruiken geen lelijke woorden..,maar dachten ze wel. Nooit heeft echtgenoot deze strikvraag als verificatie ingevuld. Hoe kwamen ze erbij? Echtgenoot: ‘200% zeker nooit ingevuld, ik zou voor geen goud weten wie mijn eerste baas was!!’

We gaven het op. Nieuwe uitdaging. Nieuw mailadres, en dan proberen om te beginnen mijn contacten te importeren. Ook dat is minder makkelijk dan het lijkt. Maar dat is gelukt.
Nu naar de politie om aangifte van identiteitsfraude te doen. Ook op aanraden van enkelen.

We zouden een dagje naar zee. Maar dank zij onze hackers weten we in elk geval door schade en schande veel meer over hoe Gmail werkt én hoe Google een betere handleiding: What to do when you are hacked? moet schrijven!

Dagje zee maar uitgesteld. En bedankt zieke hacker.

Heerenveen en Somalië

Vanmorgen mijn wekelijkse taalles gegeven. Mijn nieuwe groep bestaat uit drie Somalische, een Syrische, een Irakese, een Taiwanese en een Poolse vrouw. Een zeer gevarieerde groep. Zowel wat betreft cultuur als niveau. Sommigen zijn al lang en andere sinds korte tijd in Nederland. Mijn eerste warm-up oefening is, vertel één ding wat je gisteren gedaan hebt. De meesten meldden iets huishoudelijks, eentje had een glas appelsap gedronken (?), eentje had Lingo gekeken. Ik had voorbereid om over mijn uitstapje naar Heerenveen te vertellen. Ik was daar (na een urenlange treinreis) naar Facing Nature geweest in museum Belvedere.

Ik zoek altijd van tevoren enigszins zenuwachtig naar een onderwerp om wat van de Nederlandse cultuur te delen. Dat is leuk, maar vindt maar eens iets wat niet al te moeilijk is. En dat in eenvoudig Nederlands besproken kan worden. Ik heb geen onderwijsachtergrond en zie iedere keer op tegen de les. Hoe leuk ik die vrouwen ook vind, op een gegeven moment verwachten ze van mij toch dat ik hen anderhalf uur bezig hou. Het gaat altijd goed en het is altijd leuk, maar ja. Soort plankenkoorts zal het wel zijn. Nodig om er een leuke les van te maken….

Terug naar Heerenveen. Ik was er nog nooit eerder geweest, Friesland is ver en ik ging ons clubje over de groene weiden en ruime blauwe luchten vertellen van ons Friese lâand.

‘Eerfeen!’, roept een van de Somalische dames onmiddellijk als ze het woord ziet staan op de flip-over. ‘Ja’, ik verbeter automatisch, ‘Heerenveen’. ‘HeereFeen!’, roept ze nogmaals enthousiast. ‘Is oude dochter geboren! daar gewoond!’ Echt? Ik ben verbaasd, maar realiseer me opeens dat veel van de asielzoekerscentra in verre oorden staan. ‘Heerefeen, Frieslan, mooi!’. Het plezier straalt van haar gezicht. Omdat ze weet waar het ligt, en om de herinnering. ‘Leuke mensen daar, Heerefeen. 1 jaar gewoond, toen Utrecht’. Minder leuk, duidelijk. Degenen die geslaagd zijn voor hun inburgering weten tenslotte allemaal hoeveel provincies Nederland heeft. Hele nuttige kennis uiteraard.

Ik vertel verder over het museum en zoek naar een definitie van ‘een tentoonstelling’. Taal is zo lastig als je geen gezamenlijk referentiepunt hebt. Museum is makkelijker. IJsselstein heeft een klein museum en dat kent een van de Somalische vrouwen. In het Arabisch legt ze dan even uit hoe en wat. Arabisch als het Engels van het Oosten en (sommige delen van) Noord Afrika. De Irakese, Syrische, Somalische, Sudanese en Marokkaanse vrouwen kunnen elkaar redelijk volgen in het Arabisch.

We gaan verder met de les en liggen met elkaar in een deuk omdat ‘kaboutertje’ zo vreselijk moeilijk is om uit te spreken. De les bevat een verhaaltje met vragen en er komen steeds verkleinwoordjes in voor, die vanwege de – tjes, en -ntjes zó lastig zijn. ‘Moeilijk, moeilijk’, roepen ze om beurten, gierend van de lach, als hun tong in een dubbele knoop is geraakt. Ik zeg, praat nou wat langzamer en knip het woord in stukjes…en zo waar het gaat beter. We oefenen man-ne-tje, schoen-tje, mut-s, allemaal tonguetwisters! Vooral muts is voorlopig ‘must’. Hopelijk hoeven ze die niet ergens te kopen.

Altijd geïnteresseerd in vreemde culturen vraag ik de vrouwen of ze ook ka- bou-ter-tje-s kennen in hun sprookjes en verhalen. Ze zeggen allemaal onmiddellijk ja, maar uit de beschrijving lijkt het wel of ze het over de Kerstman hebben. Bij doorvragen blijkt dat de meesten het over westerse sprookjes hebben, Sneeuwwitje en zo. Maar in jullie eigen verhalen, van héél vroeger dan, probeer ik nog. Ze blijven het over rode neuzen en witte baarden hebben, dus ik geef het op. Ga wel eens googlelen.

De Syrische vrouw woont al 13 jaar in Nederland, en komt vooral voor de gezelligheid. Toch zegt ze iedere les verwonderd dat ze voor het eerst een woord heeft gehoord: ‘ik woon al zolang in Nederland, maar nog nooit het woord ‘sinds’ gehoord.’ Gisteren was het het woord ‘organisatie’ wat ik met veel zweet uit probeerde te leggen. Wat is nou een organisatie in eenvoudig Nederlands? Het licht ging eindelijk op. Aah! Organisatie, ja ik begrijp het!

Nog nooit van het woord ‘organisatie’ gehoord na 13 jaar Nederland…Knap van haar!

Moet het feestje blijven?

Moet hij blijven of niet? En als hij blijft moet het dan in het geel, in het zwart of toch liever rood? Allemensen, er is wat afgeredeneerd in de afgelopen weken! Ik heb nog nooit zoveel over Sint en vooral Piet gelezen als de laatste maand. Wel slaaf, geen slaaf, wel racistisch, onzin, niet racistisch! Schoorsteenveger, slaaf, knecht, oer-heidens figuur dat al bestond voor de christelijke jaartelling, wat hebben we ons uitgeput om onze cultuur te verdedigen of juist niet. Je moet goed uitkijken in welke kringen je je begeeft voor je uit durft komen voor je mening. Ben je tegen Zwarte Piet, oei, pas op want je krijgt twee miljoen Piet-moet-blijven Nederlanders over je heen. Moet Piet blijven? Let op want de anti-Piet beweging is fel en niet gevoelig voor gezelligheidsargumenten. Koloniaal en racistisch is het, klaar!

Ik heb het gehad met de discussie. De situatie wordt me hier te gespannen. Onschuldige oudere, zwarte dametjes worden aangevallen als ze toevallig staan te demonstreren op het Malieveld. Na overleg met Rutte heb ik de VN gebeld. Rutte was het volkomen met me eens. ‘Dit is een situatie die om direct ingrijpen vraagt. We hebben allerlei problemen hier in ons land, economische vooral, maar we hoopten juist dat het Sinterklaasfeest een nieuwe impuls aan de economie zou geven. Daar komt nu niets van terecht. Persoonlijk vind ik Piet wel een leuke traditie maar zo gaat het niet meer’. Dat laatste heeft hij geheel voor eigen rekening gezegd, ik neem daar geen verantwoordelijkheid voor.

Bij de VN moest ik wel lang wachten. Ze hebben daar zo’n automatisch systeem met keuzenummers. Is er sprake van een levensbedreigende situatie, toets 1. Is er sprake van kinderarbeid of mishandeling, kies 2. Is er sprake van een verdenking van terrorisme, toets 3. Is er sprake van uitbuiting of onderdrukking, toets 4. Nou ja, er kwam van alles voorbij waarin ik echter het Zwarte Piet-probleem  toch niet helemaal herkende. Ik heb toen maar naar de afdeling voorlichting gevraagd. Ik had nog maar drie zinnen of zo gezegd of ze verbonden me al door met de afdeling Spoedeisende Zaken.

Na het hele verhaal aangehoord te hebben vond de mevrouw van Spoed dat er geen vergadering nodig was. Ze zou onmiddellijk een persbericht doen uitgaan om Nederland te wijzen op haar verantwoordelijkheid. Sint en Piet? Wat is dat voor onzinfeest? Waar halen jullie Nederlanders het vandaan? Een bisschop? Die cadeautjes uitdeelt? En een Zwarte Piet die daarbij helpt? Kom op,zeg! In de hele wereld nemen ze genoegen met Santa Claus en zijn rendieren, maar Nederland moet zo nodig een eigen feestje? Daar gaan we een eind aan maken. Ik probeerde nog te zeggen dat dat voor onze economie niet goed zou zijn, maar daar had ze geen boodschap aan. ‘Het gaat om het principe’.

Weest u dus voorbereid op een Europees Sint en Piet verbod. Heeft u toch wel zin om cadeautjes te kopen, dan kan dat voor kinderen van klanten van de Voedsel/Kledingbank. Die vieren al jaren geen Sint en Piet meer. En dan stimuleert u toch de economie nog wat. Is Rutte ook blij.

Logeren, leuke gesprekken en de Kerstman

kris, kerstvakantie 2013

Mijn kleinzoon van net 5 is nogal goed van de tongriem gesneden. Hij gebruikt lange volzinnen, met veel komma’s en bijzinnen, zoals: dat heb ik in de film gehoord, dat is die film die heet Madagascar, die film ken jij waarschijnlijk niet, maar in ieder geval, daar zei dat ene figuur, die heet zo-en- zo, dat weet je natuurlijk ook niet, het was trouwens Madagascar 3, maar die zei dat  en dan volgt het feit dat hij oorspronkelijk wilde meedelen. Hij logeert momenteel bij ons dus ik kan weer volop genieten van zijn talenknobbel. Ik moet in verschillende talen zeggen wat blij is. Begin maar met Koreaans, dan Duits.. En na iedere uitleg volgt het woord: logisch, dus, met twee geheven handjes.

We zitten in de auto, op weg naar huis, na bij familie gegeten te hebben, z’n geliefde tante Saskia. Wat zullen we morgen eten, Kris, vraag ik, om wat te kletsen te hebben. Jij vindt schelpjes toch lekker? Met vragende stem: Schelpjes? Ja, van die macaroni, weet je wel? Of vlindertjes? Opnieuw vragend: Vlindertjes? Ik krijg het gevoel dat ik niet helemaal overkom en bedenk dat hij geen macaroni zegt thuis, maar pasta. Pasta schelpjes, voeg ik er dan ter verduidelijking aan toe. Ik draai me naar hem om, verwachtingsvol. Hij kijkt me koel aan. Ik begrijp totaal niet waar je het over hebt, oma. Ik draai me snel weer terug, omdat ik hem niet wil laten zien dat ik moet lachen. Trouwens, ik hou van alle pasta, hoor, klinkt het nog troostend  van de achterbank.

Voor we weer gaan eten gaan we eerst slapen en is er nog de hele dag om te leven en dingen te doen. Na een vroege start, is er van alles om mee te spelen, maar wel het liefst mét oma of opa. Puzzels, werkboekjes van de HEMA, Boggle, alles in nauwe samenwerking met de op dat moment beschikbare volwassene. Die om en om nog even een dut doen om het vroege opstaan te compenseren. Na de koffie gaan we naar het Universiteitsmuseum in Utrecht, enigszins twijfelend of het al wel interessant genoeg is voor hem, maar a la, we zien wel.

Binnentuin Universiteitsmuseum
Binnentuin Universiteitsmuseum

Bij de ingang krijgen we een speurtocht. Er moeten 8 sneeuwballen gevonden en vragen beantwoord. Van de antwoorden verzamel je de letters en als je het goede woord hebt krijg je een verrassing. Dat is een scherpe motivator voor de kleine man. We worden het museum door gejaagd in een afmattend tempo. Iedere poging iets te bekijken, of zelfs hem tot een proefje te verleiden wordt direct getorpedeerd: Ja, maar we gingen toch sneeuwballen zoeken? Kom!

Na een uurtje hebben we de ballen allemaal gelokaliseerd en de (moeilijke!) vragen beantwoord. Echtgenoot neemt Kris mee om de verrassing uit te zoeken: een kompas. Wellicht heeft hij nu wat rust om nog het een en ander te bekijken. Voor ons plezier sjouwt hij nog wat mee, sjok, sjok, bekijkt een verzameling geprepareerde dierentongen op sterk water met ontzag en zegt dan gedecideerd: nu wil ik naar huis. We doen nog een rondje tuin, prachtige binnenhof. In de auto hebben we een vermoeiende conversatie over het kompas. Leg maar eens uit aan een 5 jarige wat nu precies Noord-Zuid-Oost-West is. En Kris geeft niet snel op. Ik ben blij als we bij de Jumbo aankomen!

Kris kerst vakantie12-13

Na de Jumbo waar we pizza’s halen en na Happy Feet gekeken te hebben, oma half slapend, is de dag alweer voorbij. De pizza gaat er in als koek. Nu wil ik een boekje over God. Kris bedoelt de Bijbelboekjes die we vroeger ook aan onze kinderen voorlazen. Tijdens het opruimen zegt hij: Jezus is toch de kleinzoon van de Kerstman? Dat zei jij, oma, vorige keer. Ik wil hem niet gelijk afvallen, maar ondanks het feit dat ik erg flexibel ben in de beleving van religie van mijn kleinzoons, kan ik me niet voorstellen dat ik dit ooit beweerd zou hebben.

Ik probeer mee te denken, Jezus de kleinzoon van de Kerstman….Bedoel je dat Jezus de zoon van God is, heb je dat gehoord? Dat blijkt het goede antwoord. Het is ook erg verwarrend allemaal. De maand december zit zo vol met Personen- met- betekenis voor een kind. En dan bij opa en oma ook nog God en Jezus.

Want er zijn drie Jezussen, zegt Kris en één is de Kerstman en de andere God.

Dat is nog eens een uitdagende Triniteitsleer voor opa Kim!